Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
In 't ZichtGa naar voetnoot1).'t Zal niet voor het laatst zijn geweest dat plotseling, als een roofdier, een sterkere natie zich werpt op een zwakkere, alle vernis van beschaving ten spijt. En 't zal ook nog gebeuren, herhaaldelijk, dat statig voorafgegaan door diplomaten met groot gebaar, een strooptocht wordt ondernomen op oorlogschaal, altijd op 't gebied van een zwakkere. Een worsteling om wereldleiding tusschen zich metende volken of groepen van volken, zal opnieuw de menschheid begraven onder een lawine van wee. Toch, desondanks, de eenmaal in gang gezette vredesbeweging breidt zich waaiervormig uit, niet meer te stuilen. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. is zich natuurlijk ten volle bewust dat het zich verre moet houden van inmenging op het terrein der internationale vredesbesprekingen. Regeling van het volkenrecht, verplichte scheidsrechtspraak, zekerheid van hare naleving, dat alles zijn vraagstukken, waarin ons Verbond zich niet mengt. Er moest een andere beweegreden zijn waardoor in dezen het Hoofdbestuur tot een daad werd verlokt. En die beweegreden was dat de aanstaande Derde Vredesconferentie, voor de geheele wereld van groot belang, wel het allermeeste belang heeft voor ons land. Wie ons volksverleden afoogt, ziet duidelijk hoogten en laagten in 't nationale bewustzijn, tijden van breedheid in denken en doen en tijden van slapheid in daden en kleinzieligheid naar den geest. Zulk een inzinking heeft het Nederlandsche volk weer achter den rug; er is opleving thans, geloof in eigen kracht, zucht om als natie ons te handhaven en inwendig te versterken. En dat zóó dat niemand bij ons hoeft te vreezen voor overmoed; als wij met kikkers zijn vergeleken, ons opblazen tot den omvang van een os doen wij niet. Maar een volk van groot verleden en eerbiedwaardigheden voelen wij ons toch; wij zien in andere volken andere deugden, voor ons tot navolging prikkelend, maar al kennen wij onze tekortkomingen, de vlag strijken als iemand er maar naar kijkt, doen wij tegenwoordig niet. Die stemming is zeker niet het gevolg van overtuiging dat wij militair sterk staan. Dat weet het Nederlandsche volk helaas beter; het heeft tot nu toe geen mannen gehad, noch in de Ministeries noch in de Kamers, die het woord tot schande maakten dat een volk ook op het gebied van nationale verdediging, krijgt wat het verdient. Neen, de overtuiging dat wij mee mogen doen in de rijen der natiën, is gegrond op datgene waarin ons volk altijd nog kloek is, op wat het toont op gebied van handel, nijverheid en scheepvaart, op dat van kunst en wetenschap; stoffelijk en geestelijk is klein Nederland nog soliede. O zeker, een aantal uitroepen zijn hier mogelijk! Uitroepen van twijfel, van spot zelfs. Maar die deren niet. Waarheid is het, op vergelijking gegrond: Nederland is nog een gaaf land. Dat gelooft ook, niet elke Nederlander, niet elke Buitenlander, maar de Wereld. Voor die alles overheerschende belangen die de geheele menschheid raken, is Nederland de uitverkorene. Niet wij hebben ons naar voren gedrongen onder de kleine naties; de groote hebben ons aangewezen, met zachte terugdringing soms van andere. Den Haag is de zetel der Vredesconferentiën, van het Hof van Arbitrage, eerlang van het Prijzenhof, daar nadert het Vredespaleis zijne voltooiing, kortom ons land is het gewichtigste middelpunt van het internationalisme onzer dagen. Daarvan dient de ontwikkelde Nederlander, waar hij ook woont, zich goed te doordringen; daarin ligt voor ons volk een roeping. En slechts een volk dat een roeping heeft, wordt op den duur geëerbiedigd. Bij de eerste en tweede Vredesconferentie keken wij amper toe; het ging in ons eigen land buiten ons om. Hierin verandering te brengen, is het doel der uitgave, oorspronkelijk bestemd uitsluitend als uitgave van het Verbond, van het boek In 't Zicht der Derde Vredesconferentie. Dat dit boek een strekking heeft, een rechtstreeksch beroep is | |
[pagina 218]
| |
op onze Regeering, iederen Gidslezer bekend uit het November-artikel 1910 van Prof. Van Volkenhoven, verleent het groote aantrekkelijkheid en blijvende waarde. In hoeverre het denkbeeld van Internationale Politie als waarborg voor de nakoming van scheidsrechtspraak, door onze Regeering in voorstellen belichaamd, door Haar ter Derde Vredesconferentie kan worden gebracht, staat aan het Hoofdbestuur van het A.N.V. niet ter beoordeeling. Dit heeft enkel de gelegenheid geopend voor ieder, die begeerig is de hoofdstroomingen te kennen in het geestelijke wereldverkeer, om op klare, degelijke wijze inzicht te krijgen van de groote beteekenis dier Derde Conferentie. Gedurende hare zitting zal het oog van al wat gelooft in den zedelijken vooruitgang, ook der natiën onderling, opnieuw gevestigd zijn op ons land. Dit zou de voorkeur, zoo eenparig geschonken, slecht verdienen, waren wij ons die voorkeur niet bewust en toonden wij dit niet door juiste waardeering van haar hooge beteekenis. Belangstelling wekken dus, is het doel van het boek. En het Hoofdbestuur van het A.N.V. is Jhr. Mr. Dr. B. de Jong van Beek en Donk zeer veel dank verschuldigd voor de voortreffelijke wijze waarop hij de zeer verbreide stof heeft geordend, alles wat dienen kon tot juist besef in statigen optocht aan den geest der lezers voorbijvoert, en bij behoud van de oorspronkelijke teksten der aangehaalde schrijvers, eenheid in het boek heeft gebracht. Niet eene dorre aaneenrijging is het geworden, hoezeer dit oppervlakkig zoo schijnt. Wie het heeft doorgelezen, van begin tot eind, heeft niet den indruk eene bloemlezing maar een boek te hebben gelezen, en is gewonnen voor de gedachte, dat de Derde Vredesconferentie uit de verte op ons land aankomt, mogelijk als zegenbrengster, in elk geval als een die aanspraak maakt op de ernstige aandacht van heel het Nederlandsche volk. |
|