Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.In de maand Juli van dit jaar hebben drie Leidsche studenten, de heeren A. Loosjes, jur.-doct.; A.L. van Blommestein, jur.-cand. en W.J.L. van Es, nu Mr. in de Rechten, een onderzoekingstocht gedaan door Fransch-Vlaanderen. Laatstgenoemde, de verslaggever, schrijft ter inleiding:
Daar het voor ons, Noord-Nederlanders, vrijwel een terra incognita is, heb ik gemeend eenigszins uitvoerig ons wedervaren te moeten vertellen. Uit mijn omgeving weet ik, dat zeer vele leden van ons Verbond, voor zoover ze niet met eigen oogen den werkelijken toestand in België hebben aanschouwd, zelfs daarvan een slecht begrip hebben. Om den toestand in Fransch-Vlaanderen eenigermate in de juiste verhoudingen te zien, is 't noodig het met België te vergelijken. Ik vond het daarom niet overbodig den lezer ook onze ervaringen mede te deelen opgedaan tijdens onze doorreis van Breskens tot Veurne. De kaart van het door ons bezochte gebied is een verbeterde editie van die van Kurth in de Mémoires Couronnées etc. de l'Académie Royale de Belgique, dl. XLVIII, 1898, te vinden op de Leidsche bibliotheek (V. 279), Kurth geeft Zuyd-Cote, Rozendaal, Koudekerke-Branche, St. Pol, Kleine Synthe, Capelle, Capellebroek, Wulverdinge, Steenbeek, Motte, Vieux Berquin, Belle, als geheel Vlaamsch op. Aan den anderen kant geeft hij plaatsen waar toch veel Vlamingen wonen als geheel Fransch op. Dit komt, doordat hij slechts onderscheidt tusschen geheel Vlaamsch of geheel Fransch en dus zelfs sterke minderheden wegcijfert. De zes gemeenten op Fransch territoir, Fransch Komen, Wervicq-Sud, Boesbeek, Roncq, Halewijn en Neuville zijn blijkbaar de laatste vijftien jaren voor het Vlaamsch veroverd, daar Kurth ze als geheel Fransch opgeeft. Ook de steden Tourcoing, Roodebeeke, Rijssel herbergen sterke Vlaamsche minheden (¼-⅓ der bevolking is geboren Vlaming uit België, zij schijnen echter spoedig, in het derde geslacht te verfranschen. Zou hier Groep België niet eens zijn krachten kunnen beproeven?) De kaart is bijgewerkt naar de gegevens door Pastoor Descamps, namens den Kanunnik Dr. Looten, medegedeeld op het onlangs gehouden eerste Vlaamsche Taal en Letterkundig Congres te Antwerpen. Het verslag verscheen pas tijdens onzen tocht, zoodat wij voor onzen tocht slechts over de kaart van Kurth te beschikken hadden. Het totaal der Vlaamsche bevolking, waarover de opgaven zeer uiteenloopen, is moeilijk juist te bepalen. Het kan geraamd worden op 250 à 300.000, berekend uit de volgende cijfers. De arrondissementen Duinkerken en Hazebroek omvatten de volgende cijfers:
Als vaste basis heeft men dus 190.000 Vlamingen. Men mag hierbij voegen ⅔ van 68.000 uit de overwegend Vlaamsche en ⅓ van 120.000 uit de overwegend Fransche gemeenten. Dit zou als totaal uitmaken 190.000 plus 45.000 plus 37.000 = 272.000 Vlamingen. Daar een groot deel hiervan op schatting berust mag men het alleen ten naaste bij berekenen op 250 à 300.000 Vlamingen. Het is echter vermoedelijk eer te groot dan te klein. Wel echter staat vast | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204-205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het departement du Nord overwegend Vlaamsch is, zooals ook trouwens onze ondervinding was. Sinds 1898 (het jaar waarin Kurth zijn kaart publiceerde), tot nu heeft het Fransch terrein gewonnen langs de kust in Rozendaal en Zuyd-Cote. In de laatste plaats werd een sanatorium van 500 bedden gesticht. Het Vlaamsch heeft echter gewonnen op den rechteroever der Leye in de reeds bovengenoemde zes gemeenten, n.l.: Fransch Komen, Wervicq-Sud, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Wie, die iets voor den Nederlandschen stam voelt, heeft niet wel eens gestaard op de kaart van Noord-Frankrijk, droomend van dat afgescheurde deel van den ouden stam, nu behoorend tot de Republiek Frankrijk, eertijds deel uitmakend van de zeventien gewesten der oude Nederlanden? Daar moest, blijkens karige berichten, nog Nederlandsch leven zijn, het Vlaamsch nog gesproken worden op de velden, op de markten, ja zelfs in de steden. Johan Winkler in zijn Oud-Nederland was de eerste, die daarop wees. Na eeuwen van vervreemding begon men zijn aandacht te wijden aan dat volksdeel, ontrukt aan de algemeen Nederlandsche cultuur. Sindsdien zijn er af en toe menschen geweest, die uit nieuwsgierigheid gedreven, daarheen gingen. Zoo ging het ook ons. Na zoo goed mogelijk uit bestaande geschriften ons op de hoogte te hebben gesteld van wat wij zouden kunnen vinden, zochten wij door bemiddeling van den heer Meert in voeling te komen met Vlaamschdenkenden in Fransch-Vlaanderen. Door hem in aanraking gekomen met Dr. Van den Bulcke te Veurne nabij de Belgisch-Fransche grens, besloten wij, om een overzicht van geheel Vlaanderen te krijgen, onze reis aan te vangen te Breskens in het oude Staats-Vlaanderen. Zoo zouden wij door 't land van Sluis, door 't Vrije van Brugge, langs Oostende, Veurne naar Duinkerken gaan; daarna 't Vlaamsche Frankrijk doorkruisen, om over Yperen naar Brussel terug te keeren om daar de komst bij te wonen van onze Koningin in België's hoofdstad. Voor wie, als wij, Noord-Frankrijk willen bezoeken om het volk te leeren kennen en zich eenigszins een oordeel te kunnen vormen over de mate van verfransching waarin het verkeert, is het zeer aan te bevelen den weg over Breskens te nemen. Immers reeds in Zeeuwsch-Vlaanderen verandert de uitspraak der klinkers en zoo heeft men een leerschool van eenige dagen doorloopen eer men in Fransch-Vlaanderen komt. Men heeft geleerd langzamer te spreken en den moed niet op te geven als men niet dadelijk begrepen wordt. Bovendien heeft men dan genoeg teekenen van verfransching in het Noorden waargenomen om niet meer te schrikken van den werkelijken toestand in Fransch-Vlaanderen. Men heeft dan geleerd door de Fransche schil den echt Nederlandschen kern te onderkennen. Zoo krijgt men ook een beter kijk op den toestand onzer taal in de streek, die als ‘de lage landen bi der zee’ één geographisch geheel uitmaakt, maar, door verschillend historisch lot, gescheiden zijn in drie stukken, waar onze taal een verschillenden rang inneemtGa naar voetnoot1). Damme: Standbeeld van Jacob van Maerlant door H. Pickery (1860).
Wie nooit Zeeuwsch-Vlaanderen zag, die doet zich zelf te kort. Het is de aanvang van Vlaanderen, dat begint bij den mond der Schelde en zich uitstrekt tot daar, waar uit het heuvelland van Artesië de Aa en Leye ontspringen: 't land golvend, nu eens weide, dan weer ver in 't rond met korenvelden bedekt. Alom rijzen de torens van oude steden en vele dorpsspitsen verheffen zich aan den einder. De molens zijn van Breskens tot St. Omaars van hout en geheel draaibaar. Het volk in ons Vlaanderen spreekt Nederlandsch en is niet verrast uit den mond van menschen, die door kleeding een hoogeren stand verraden het Nederlandsch te hooren spreken, en 't is dan ook altijd: dag Mijnheere en niet, zooals verderop, Monsieur. Sluis, eertijds machtige koopstad, nu een provinciestadje, mijlen ver van de zee, die haar koggen droeg, en slechts door een smal kanaal verbonden met Brugge, ligt nog besloten binnen een te wijden vestengordel met vervallen, niet meer gebruikte poorten. Een trotsch stadhuis bewaart de herinnering aan 't machtig verleden. Er is meer verkeer oogenschijnlijk met Brugge en het Belgenland dan met Nederland door de tram naar Breskens. Toch is het in wezen Nederlandsch, ondanks zijn Burgemeester met z'n Fransch Musée d'antiquités. Na de Fransche scheidingswet hebben zich naar verluidt te Sluis genesteld een Benediktijner klooster uit St. Omaars en een vrouwenklooster uit Belle (Bailleul), wier leerlingen mede zijn getrokken. Ze zouden een band kunnen vormen tusschen ons Nederlandsch en het Vlaamsch van Frankrijk. Maar naar wij in Belle hoorden, was het onderwijs uitsluitend Fransch en dus, in plaats van een steun voor Fransch-Vlaanderen een brandpunt van verfransching voor Sluis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kort na Sluis, als wij de grenspalen voorbij zijn, aanduidend het gebied van het oude Brugsche Vrije, raken wij over de Nederlandsche grens en betreden wij het Belgisch Vlaanderenland met zijn Fransch vernis. Daar wij uitsluitend Nederlandsch wilden spreken, viel ons het Fransch overstrijksel spoedig op, ook bij de geboren Vlamingen uit het volk, die ons vaak op een Nederlandsche vraag uit beleefdheid in het Fransch voorthielpen. Wij heetten verder steeds ‘Monsieur’, terwijl men in Fransch-Vlaanderen nog ‘Mijnheere’ bezigt. Tot voorbij Brugge heeten bovendien alle kroegjes estaminet. Langs het kanaal door hooge boomen beschaduwd bereiken wij al spoedig Damme, geboortestad van Maerlant, wiens standbeeld op het marktpleintje staat. Het bergt in zijn diep verval enkele gedenkteekenen van ouden luister: een stadhuis, een veel te groote kerk en enkele oude gebouwen, w.o. een oude bisschopswoning. Maar, daar het niet méér is dan een dorp in Vlaanderen is het geheel Vlaamsch. Van Brugge's schoonheid wil ik zwijgen. Voor wie het kent zou mijn uitbeelding slechts een manke vergelijking zijn, en wie het niet kent zoeke de schildering van haar schoonheid elders, of liever hij ga er heen. Slechts wil ik gewagen van onze Vlaamsche ondervinding. Overal in de stad kwamen wij met Nederlandsch terecht, al kregen we op een Nederlandsche vraag soms een Engelsch antwoord, omdat men ons voor Engelschen hield, die Vlaamsch wilden praten, maar het gek uitspraken. Blijkbaar is men aan Nederlandsch uit den mond van toeristen zoo weinigVeurne: Groote Markt met Stadhuis, Paleis van Justitie en St. Walburgekerk.
gewend, dat, als men geen Fransch hoort, de op het eerste gehoor vreemde klank maakte, dat men ons voor Engelschen aanzag. Wanneer schaamt een Nederlander ook in het Buitenland zich niet voor zijn moedertaal? Maar, het is waar, België en dus ook Vlaanderenland geeft, dichtbij huis, gelegenheid wat Fransch te leeren of te luchten. Je voelt je immers pas ‘echt’ op reis als je in Brussel enz. Fransch probeert te praten, zooals in Kleef Duitsch. Van Brugge tot Oostende hetzelfde flauw glooiende land, met golvende korenaren. Op vele weiden daartusschen heersdite de muil- en pootenplaag, zooals men ons mond- en klauwzeer daar noemt. Oostende, Vlaamsche stad, is aan de zeezijde een en al verfranscht. Met ons Nederlandsch konden wij in een restauratie moeilijk terecht. Maar wie verbaast zich daar nog over, als men zelfs in de Haagsche en Scheveningsche groote hotels niet voor vol wordt aangezien als men Nederlandsch spreekt tegen de gedienstigen, die bovendien, 't zij te hunner verontschuldiging gezegd, vaak uit aller heeren landen naar de groote steden en badplaatsen worden gelokt. In het Huis ter Duin te Noordwijk a/Zee moet men zelfs wel Duitsch praten. Van Oostende tot bij Westende loopt een prachtige boulevard. Na Middelkerke verkozen wij wegens den heftigen wind den binnenweg met een uitstekend fietspad. Bij Nieuwpoort ontdekten wij een huîtrière parc voor oesterpark, als tegenhanger voor Pont-Staelenbrugge later in Fransch-Vlaanderen. In Nieuwpoort, dat er somber en vuil uitzag, streken wij op de wat vroolijker groote markt neer in ‘Au Pélican’ welks houders, hoewel Vlamingen, zoo! als altijd liever Fransch parlevinkten. Een gescheurde jas was aanleiding tot kennismaking met de bekoorlijke dochter des huizes en werd aanleiding tot het zingen van Nederlandsche liedjes met pianobegeleiding. Daar wij meenden, dat hier het Nederlandsch gevoel wat meer kon worden aangewakkerd, lieten wij voor het eerst wat propagandaliedjes achter, hoewel eigenlijk alles voor Fransch-Vlaanderen bestemd was. Zoo kwamen wij in het een klein uur verder gelegen Veurne, dat aan de mooie markt zeer bezienswaardige gebouwen bezit. Een heel mooi stadhuis en prachtige kerk. Al spoedig ondervonden wij daar de vriendelijke zorgen van Dr. Van den Bulcke, die ons in de Gasthove die Nobele Rose een uitstekend nachtverblijf aanwees. Daar de avond reeds ver heen was voor België - acht uur was het, toen wij aankwamen -, was Dr. Van den Bulcke zoo voorkomend om ons tijdens het eten te komen opzoeken en ons alvast te vertellen van het Vlaamsch dialekt uit het Zuiden. Tevens bracht hij een uitnoodiging mede voor het verdere deel van den avond. Een reeks namen van heeren, die wij hadden op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zoeken, hadden wij reeds van te voren van hem schriftelijk ontvangen. De meesten waren lid van het Comité Flamand de France. Onder genoegelijken kout en het genot van kostelijken Rijnschen wijn werd het laat eer wij afscheid namen van onzen gastheer en beminnelijke gastvrouwe. We droegen van dat bezoek mede den indruk, dat Dr. Van den Bulcke, daarin getrouw bijgestaan door zijn echtgenoote een van de warmste voorstanders is van de groot-Nederlandsche beschaving in België's Zuid-westhoek. Als geneeskundige bepleit hij volijverig meerdere kennisname van Noord-Nederlandsche wetenschap en als wij ons niet vergissen is hij een der oprichters der Vlaamsche geneeskundige congressen. Hoewel geen lid van het Nederlandsch Verbond, verricht hij door zijn daden en voorbeeld veel, dat binnen het gebied ligt van onzen Bond. Hoe ver zijn liefde voor het Nederlandsch gaat, blijkt wel hieruit, dat zijn dochtertjes op een kostschool bij Voorschoten zijn om beter Nederlandsch te leeren dan hun dichter bij het ouderlijk huis ten deel zou vallen. En voor zoo ver hun bekend was, waren zij de eersten, die hiertoe waren overgegaan. Wat onze verdere Vlaamsche indrukken betreft, de bevolking sprak overal Vlaamsch. De statistieken wijzen dan ook uit, dat Veurne een der meest Vlaamschsprekende plaatsen is. De eigenares der Nobele Rose bleek over het algemeen de voorkeur te geven aan Fransch, al konden wij dat in onze gesprekken met haar niet ondervinden. De muil- en pootenplaag was na Oostende weer mond- en klauwzeer geworden. Dr. Van den Bulcke gaf als verklaring, dat het afhing van de gemeentelijke overheden, die dus bezuiden Oostende een woord gekozen hadden overeenkomstig het in Nederland gebruikelijke. Ook viel nà Oostende op het algemeen voorkomen van ‘herberg’ in plaats van ‘estaminet’ zoodat ook hierin de Zuidwesthoek van Vlaanderen een meer Nederlandschen stempel draagt dan de middenmoot, het Vrije van Brugge. Bij het verlaten van Belgisch-Vlaanderen kon als algemeene indruk gelden: het volk was stoer Vlaamsch, de gemiddelde burgerij waarmede wij in aanraking kwamen door prentbriefkaarten te koopen e.d. eenigszins wankelend in hun voorliefde voor Vlaamsch of Fransch. Van de hoogere burgerij ontmoetten wij natuurlijk slechts de overtuigd Vlaamschen. Alles leek meer verfranscht, doordat haast alle opschriften in het Fransch waren gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Nu wij de grens overgingen, verloren wij het laatste openlijk spoor van Vlaamsch zijn. Wij gingen het duistere onbekende in: Fransch-Vlaanderen. Drie eeuwen lang heeft het Fransch het overwoekerd. Eerst verloor het den rang van officieele taal, langzamerhand verloor het meer terrein. In het begin der negentiende eeuw bloeiden er nog Vlaamsche rederijkerskamers. Door Minister Durieu onder het tweede keizerrijk werd het Vlaamsch uit de scholen gebannen. Eerst de laatste twintig jaren is het streng doorgevoerd. De oudere generatie kan nog Vlaamsch lezen, de jonge niet meer. Hoeveel Vlaamsch zouden wij nog vinden? Vorige reizigers als Winkler en Besse troffen nog Vlaamsche douaniers aan; wij niet meer, althans in het tolhuis te Ghyvelde op den weg van Veurne naar Duinkerken, waar wij van een aantal kostelijke sigaren beroofd werden. Geen enkel Vlaamsch opschrift meer, de mond- en klauwzeer had zijn Fransch pakje aangedaan en heette fièvre aptheuse, blaasjeskoorts. Slechts in verstolde vormen kwam het Vlaamsch nog voor in herbergnamen als: Au Landzicht, au Kruysweg, au Rosendaël. En natuurlijk in de plaatsnamen, die allen Vlaamsch zijn, al kost het een enkele maal moeite het te gelooven als men de officieele taalverknoeiing onder de oogen krijgt. Rozendaal (Rosendaël) de bloeiende tuinbouwstad bij Duinkerken, meest door en door Vlaamsch zijn. Dit bleek van buitenaf niet meer. Ook Duinkerken vertoonde geheel en al een Fransch uiterlijk. Maar toen we op de markt ‘Au brave Jean Barf’ (deftigDuinkerken: Standbeeld van Jan Bart.
is het niet?) aan het noenmalen gingen, bleken de garçons, uit de stad geboortig, Vlaamsch te verstaan en, zij 't gebrekkig, te spreken. In het Hôtel de Flandre, dat ons als rustplaats was aanbevolen, sprak het dienstpersoneel Vlaamsch. De conducteurs op de trams verstonden het, al spraken zij het niet. Vroegen wij of er te Duinkerken nog Vlaamsch gesproken werd, dan zei de eene groep jawel, nog veel, de andere, neen, niet veel meer. Een verkoopster van heiligenpenningen in de kerk St. Eloi sprak Vlaamsch; de vrouw van den concierge in het Stadhuis evenzoo, haar kinderen echter niet veel meer. Zoo leek ons Duinkerken een zoo goed als geheel Fransche stad. Dit bevestigde ons ook de apotheker De Lylle, die ons als Vlaming door den heer Van den Bulcke was opgegeven. Hij sprak voor ons redelijk wel volgbaar Vlaamsch. Maar wat wij te hooren kregen was niet opwekkend. Zijn familie stamde uit Holland, uit een in de 17e eeuw bekend Haagsch geslacht. Zijn zoons spraken geen Vlaamsch meer. Zoolang de plattelandsbevolking nog Vlaamsch sprak, moesten doktoren, apothekers wel Vlaamsch kennen voor de klandizie. Maar anders had het geen beteekenis meer. Den namiddag brachten wij door in de voorstad Malo-les-bains, een geheel Fransche, jonge badplaats. In den laten avond wandelden wij langs het strand naar de machtige havenwerken van Duinkerken. Overal had men zware vestingwerken. Met zijn groot garnizoen en als oorlogshaven moet het wel meer en meer Fransch worden was onze laatste gedachte. Ietwat in gedrukte stemming verlieten wij Duinker- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken op weg naar Bergen (Bergues). Bergen moest een Vlaamsche stad zijn, dat zou ons doen herleven. Dat was ook zoo, al was de eerste bewoner dien wij den weg vroegen een Franschman, die ons dus niet verstond. Maar de agent, die de wacht had bij het Belfort, (Belforten zijn oorspronkelijk wachttorens met een alarmklok en zijn karakteristiek Vlaamsch. Ze zijn als het ware de wachters van Vlaanderen land; die te Bergen speelde het ‘Reuzelied’.) was Vlaming. Ja, Bergen was Vlaamsch. Ook de gulle heer De Meunynck, dien wij opzochten op aanraden van Dr. Van den Bulcke, Hij sprak Vlaamsch tegen ons, al hadden wij moeite hem in dat spoor te houden, vertelde van Holland, waar hij eens geweest was. Vertegenwoordigde hij het type der gezeten burgerij uit Bergen? Men sprak Vlaamsch op de ‘club’ be halve als er een Franschman bijzat, die anders het gesprek niet volgen kon. Maar hoop voor het Vlaamsch? Niet veel; het had slechts archeologische waarde. Men moest het aanleeren omdat de oude archieven in het Nederlandsch geschreven waren en men anders zijn toevlucht moest nemen tot Belgen. Men sprak het nog, nu ja, omdat het de aangeboren taal was, maar het zou meer en meer verdwijnen, Zeer hoopvol gestemd waren wij niet. Maar de man, bij wien wij, twee huizen verder prentbriefkaarten kochten, sprak Vlaamsch. Ook de jeugd, die ons omringde. Ook een heer, die blijkbaar nieuwsgierig ons van terzijde gadesloeg. Een kort gesprek leerde ons, dat hij nog beter Vlaamsch sprak dan onze gastheer van daareven. Het was zijn buurman, zijn naam weten wij echter niet. Wat hoopvoller verlieten wij Bergen. Zal het stand houden tegen het Fransch als eerlijds ons eigen Bergen-op-Zoom tegen het Spaansch geweld? (Wordt vervolgd). Toren, genaamd de ‘Leughenaer’, het oudste gedenkteeken van Duinkerken, gebouwd in 1406, hersteld in 1759.
|
|