Jozef Israëls †.
Jozef Israëls doet voor ons volk meer dan welk Verbond ook van duizenden. Maar wat hij doet, kan hij alleen; geen veelheid, hoe groot, neemt zijn arbeid over.
De man, die der geheele menschheid eens heeft toebehoord, sterft nimmer en op zijn volk valt eeuwig de weerschijn van zijn roem.
Daarom heeft het Nederlandsche volk, zoover het schoonheid in kunst waardeert, den tachtigjarige gevierd, als wellicht geen te voren. Luide heeft het zijn trots in hem beleden, en hij, de nederige mensch, heeft in eenvoud, toch zich
JOZEF ISRAËLS.
(geboren 27 Januari 1824, gestorven 12 Augustus 1911).
bewust van zijn kracht, de hulde aanvaard, die slechts de allersterksten straffeloos verduren.’
* * *
Zoo schreef Neerlandia bij Israëls tachtigsten verjaardag.
Nu rust voor altijd zijn penseel, dat door de stuurselen der hand uit het niet de beelden schiep, die eeuwen door de menschheid zullen boeiën. Uit zomersche rust werd plotseling Europa opgeschrikt: een levenslicht was uitgevaagd dat zoo heerlijk glansde, wijd en zijd. En luide en stil was het dankbre hulde aan den ouden man, die na zoo langen levensweg voor goed was heengegaan. Smaling of kleineering was er niet; het was een gave rouw.
Van alle landen voelt Nederland het meeste zijn gemis. De teere poëzie van Israëls kunst behoort de menschheid, maar hij zelf was een der onzen. En zijn dood heeft ons versterkt in het geloof dat voor den roem eens volks de kunst onschatbaar is.