Bewering en werkelikheid.
In de strijd tegen het misbruik van vreemde woorden duikt telkens en telkens weer de bewering op, dat die vreemde woorden in winkelopschriften, lijsten van spijzen enz. onmisbaar zijn ter wille van de vreemdelingen, die Nederland bezoeken.
Dat zulk een overdreven beleefdheid bewezen aan het betrekkelik klein aantal vreemdelingen, dat in Nederlandse winkels koopt, een onbeleefdheid is tegenover het veel grotere aantal vaste Nederlandse klanten, waarvan die winkels in hoofdzaak moeten bestaan, wordt daarbij over het hoofd gezien zowel door de winkeliers, die de onbeleefdheid begaan als door het publiek, dat er verstompt voer is.
Maar de bewering is bovendien volkomen onjuist.
In de laatste twintig jaren had ik Budapest niet bezocht. Ik vond er het uitsluitend gebruik van de Hongaarse taal in opschriften van winkels, banken en andere gebouwen alsmede op de spijslijsten zodanig toegenomen, dat het lang duurde eer ik hier en daar een enkel niet-Hongaars woord kon ontdekken. Ook in de mond van de bevolking leek mij het Duits achteruitgegaan, al is 't mogelik, dat hier meer onwil om Duits te spreken in het spel is dan wel onkunde.
Nu zou dan toch, als bovenstaande bewering waarheid bevat, ook het vreemdelingenbezoek afgenomen moeten zijn. Het tegendeel is evenwel het geval. De hotels waren stampvol en naar ik hoorde neemt het vreemdelingenbezoek er voortdurend toe.
In Rumenië heerst zulk een grote voorliefde voor al wat Frans is, dat de reisboeken schamper gewagen van ‘eine forcierte, französische Eleganz’. Te Bucharest zijn dus Franse winkelopschriften niet zeldzaam, zij 't dan ook, dat het grotere Bucharest er zeker minder telt dan het kleinere 's-Gravenhage. Maar de spijslijsten zijn er met weinige uitzonderingen in het Rumeens opgesteld en een beetje kennis van een of meer vreemde talen is bij winkeliers, kelners, agenten, koetsiers slechts sporadies te vinden.
Wordt daarom de stad door vreemdelingen gemeden? Geen sprake van. Men blijft er echter in 't algemeen kort, omdat de stad zo weinig eigenaardigs biedt, dus voor een deel juist om die ‘forcierte französische Eleganz’.
In Griekenland wordt door de mensen, met wie een vreemdeling 't meest in aanraking komt, aan vreemde talen zeer weinig gedaan, al zijn er te Athene winkels met Franse opschriften te vinden, en bovendien heeft menige reiziger er het ongerief, dat het Griekse letterschrift voor hem onontsijferbaar is. Toch wordt het land door een steeds wassende stroom van toeristen bezocht en worden op tal van plaatsen nieuwe, betere hotels bijgebouwd.
't Is dan ook duidelik, dat geen toerist er op gesteld is in de vreemde de namaak te vinden van 't geen hij te huis echt hebben kan. Juist om iets anders te leren kennen dan het eigene, gaat hij immers op reis.
Dat men een vreemdeling te woord moet kunnen staan en dat wij 't in dit opzicht winnen van Hongaren, Grieken en Rumenen zal wel door niemand worden ontkend; maar dit te woord-kunnen staan moet blijven... een beleefdheid en mag niet ontaarden in... een karakterloosheid. En wie meent, dat de strijd tegen het misbruik van vreemde woorden ekonomies voor ons van geen belang is, vrage zich eens af - hoeveel toeristen Nederland nog zouden bezoeken als Nederland eens niet had zijn Nederlandse eigenaardigheden, zijn Nederlands karakter.
's-Gravenhage.
MARCELLUS EMANTS.