den één natie, maar blijven twee volken, ieder met zijn eigen taal, - al is het gewenscht, dat men de andere taal verstaat en kan gebruiken.
Op de lagere scholen, zoo meenen wij nu, moeten de kinderen ook de andere taal leeren kennen, maar aan de universiteit behooren de leidslieden van het volk te worden gevormd in de eigen taal. Geen tweetalige universiteit dan, maar twee universiteiten, een Engelsche en een Hollandsche.
Is dat misschien ook de meening van president Reitz, tegenwoordig voorzitter van den Senaat der Unie? Hij sprak op de studenten-taalconferentie over den invloed van de geschiedenis op het volkskarakter, en verklaarde ook het karakter van den Afrikaander uit de levenswijze en de lotgevallen der vaderen. ‘Die Afrikaner’, zei president Reitz, ‘kan skiet en perd-ry, hy kan koffie kook en karmnaatjie braai; hy kan 'n perd kniehalter en 'n wa drywe; hy kan 'n skaap skeer en 'n koei melk; hy kan hier in Stellenbosch en elders Grieks, Latyn, mathesis en geskiedenis leer - sowat van alles, maar - en dit is gin verwyt - ons geskiedenis breng dit mee - s'n werk is doorgaans nie so dee'lik als dit moes wees nie. Die afrikaanse student sal dit self erken, dat hy in bisondere geleerde vakke dit nog nie so ver kan breng nie als dit in die europese universiteite die geval is. Maar ons gaat mos self 'n universiteit van die eerste klas soort kry, meneer die Voorsitter! Hieroor mag ik nu nie uitwei nie - dit is buitekant my onderwerp, - alleen wil ik dit sè - al moet ik dit nou, om so te sè, “by die hare” daarby sleep, en dit is: Pas op!’
Waarvoor waarschuwde de president? Dat kan men slechts vragen. Maar men mag wel vermoeden, dat hij iets van de plannen voor de inrichting van het hooger onderwijs in de Unie af weet, en vreest, dat ze voor de Afrikaanders bedenkelijk zijn. Vreest hij alleen, dat de Afrikaanders aanstonds de gewoonte om buitenslands op studie te gaan zullen prijsgeven en de komende universiteit in Zuid-Afrika verkiezen, en dan een minder degelijke opleiding krijgen? Of is hij ook beducht, dat aan die universiteit de taal en het volkskarakter van den Afrikaander niet tot hun recht zullen komen? Het Pas op! van een ernstig man als president Reitz zal zeker in Zuid-Afrika te denken geven.
Intusschen is minister F.S. Malan in Europa en zal er universiteiten bezoeken ten bate van zijn plannen voor het hooger onderwijs in Zuid-Afrika. Hij zal hier geen tweetalige universiteiten vinden, waar alles ‘precies om de helft’ gaat. En in België kan hij hooren, dat de Vlamingen de Gentsche hoogeschool geheel voor zich opeischen: geheel Vlaamsch zal zij moeten wezen.
Of minister Malan, naast een Engelsche, een Hollandsche universiteit zal voorstellen, weten wij niet. Maar dat de Afrikaanders vroeg of laat een geheel Hollandsche universiteit zullen eischen, daarvan zijn wij overtuigd.