Z. t.
Mijnheer de Redacteur,
Toen Columbus het ei op de punt zette beschadigde hij alleenlijk de schaal, de kern bleef onaangetast.
Het lid van het Alg. Ned. Verbond dat s.s.t.t. wil vervangen door z.t. doet erger: hij gooit het kind met het badwater weg.
S.s.t.t. wil zeggen: behoudens (of onverlet) de hem toekomende titels. De schrijver wil niets afdoen van het recht op titels door den geadresseerde bezeten; hij geeft zich eenvoudig niet de moeite die titels in hun geheel te vermelden.
Z. t. wil zeggen: zonder titel. De schrijver beweert door het plaatsen dier twee letters dat de geadresseerde geen titel bezit, dat hij is iemand zonder titel.
Alhoewel het volstrekt geene schande is indien iemand zonder titel is, geen titel bezit, is dit toch eene omstandigheid, die men niet uitdrukkelijk op een briefadres zal wenschen te vermelden. Mocht ik mij hierin vergissen en mocht er inderdaad iemand zijn die de zonderlinge liefhebberij heeft, de door hem geadresseerde personen opmerkzaam te maken op het feit dat zij geen titel bezitten, dan zal hij dit naar waarheid toch alleenlijk kunnen doen tegenover hen voor wie de letters s.s.t.t. niet gebruikt behoeven te worden.
Hoogachtend,
UE. dv. Dienaar,
P.M. SCHELLING.
's-Gravenhage, 21 April 1911.
De Redactie gelooft niet dat de gevolgtrekkingen van den heer S. in dit zeer onschuldig geval, recht hebben van bestaan. De verklaring die hij van de Latijnsche uitdrukking geeft is juist, maar zij is niet de eenig juiste. S.t. beteekent ook Sine titulo; dien uitleg vindt hij o.a. in Meyers Konv. Lex. En de woordelijke vertaling daarvan is wel niet anders dan: zonder titel.
Maar stel zijn verklaring was de eenig juiste, dan nog zou zijn redeneering niet opgaan. Z. t. zou door niemand kunnen worden opgevat als te slaan op den geadresseerde, evenmin als deze zelf ‘in dank terug’ wordt gebracht, als hem een uitgeleend boek wordt teruggezonden.