Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-IndiëMaleisch of Nederlandsch?In een, aan een der Hoofdbestuursleden gericht, schrijven van een officier van gezondheid, die, na aankomst uit Nederland, ruim ½ jaar te Batavia verbleef, wordt de klacht geuit, dat men te Batavia bij aankomst en nog vele weken daarna, als Hollander zoo vreemd staat, dat men zich daar als vreemdeling in een Maleischen Staat voelt. De verwaarloosd uitziende politie-oppassers kunnen U niet terecht helpen, geen enkele verstaat onze taal; de klerk aan het loket van een station moet in het Maleisch worden toe gesproken; in de winkels komt men ook al niet met Hollandsch terecht; geheel anders dan te Paramaribo, waar alles Hollandsch is. In het leger is de ‘diensttaal’ niet het Hollandsch maar het MaleischGa naar voetnoot1). terwijl toch zoowel Javanen, als Timoreezen, wier taal niet het Maleisch is, als soldaat worden aangenomen. Op een pas te Timor geopende school, waar de kinderen toch alleen Timoreesch kenden, werd het leeren van Maleisch als eerste eisch gesteld; waarom niet het Nederlandsch?
Deze klachten lijken ons overdreven en niet billijk; wat kan er toch voor bezwaar tegen zijn, dat de nieuw aangekomene in Indië zorgt zich met Maleisch te kunnen redden; waarom zouden alle Inlanders, die met de nieuw-aangekomenen in aanraking kunnen komen, terwille van dezen, Nederlandsch moeten leeren; het is toch niet vol te houden, dat een Javaan of Timorees, of welke eilandbewoner ook, even gemakkelijk Nederlandsch als Maleisch zou kunnen leeren. Dat men bij het elementaire inlandsche onderwijs er naar streeft Maleisch te maken tot de algemeene omgangstaal tusschen de verschillende Inlanders van ons gebied is toch inderdaad practisch. Het Nederlandsch kan voorloopig alleen weggelegd zijn voor hen, die zich boven het normale peil der ontwikkeling wenschen te verheffen. Hoe denken de voorstanders van een algemeen invoeren van het Nederlandsch, in den door meer dan 40 millioen Aziaten bewoonden Archipel, zich toch de middelen om daartoe te geraken?
In het Indologenblad, Nos. 7 en 8 van dit jaar, wordt de vraag Maleisch of Nederlandsch ook behandeld; eerst wordt in herinnering gebracht dat, om een volk te leeren begrijpen en om zijn vertrouwen te winnen men de taal van dat volk moet kennen; tevens wordt er echter op gewezen dat de inlandsche talen toch eigenlijk alleen voldoen om ‘alledaagsche dingen’ te behandelen, maar dat deze te kort schieten voor minder eenvoudige dingen, dat deze niet voldoen om bij wat hooger vlucht de gedachten weer te geven. Bovendien, het Maleisch dat nu als algemeene omgangstaal gebruikt wordt, reikt toch ook niet verder dan de kusten; in vele binnenlanden is het Maleisch toch inderdaad een vreemde taal, die zelfs niet bruikbaar is voor den omgang met de hoofden. De schrijver komt dan ook tot deze gevolgtrekkingen. Er is geen enkele geldige reden om in streken, waar het Maleisch niet inheemsch is deze taal in te voeren. De bevolking moet in het bezit blijven van haar eigen taal en door kennis van die taal moet de Europeaan haar vertrouwen winnen. Zijn de behoeften van een volk zóó gegroeid, dat de inheemsche taal niet toereikend is, dan moet het Nederlandsch ingevoerd worden, vóór elke andere vreemde taal.
Er is in deze beschouwingen in het blad onzer toekomstige Indische ambtenaren veel wat ons sympathiek is. Toch meenen wij, dat de beteekenis der inlandsche talen door den geachten schrijver een weinig te laag wordt gesteld. Wie onlangs de voordracht van den arts Radjiman in het Indisch genootschap bijwoonde, zal niet kunnen toegeven, dat bijv. de Javaansche literatuur zich enkel en alleen met ‘alledaagsche dingen’ bezig houdt. En ook het Maleisch stelt hen die het goed kennen wel degelijk in staat, zich boven het peil dezer dingen te verheffen. Een andere uit het Indische volk voortgeko- | |
[pagina 86]
| |
men arts, dr. Abdoel Rivai, heeft in meer dan één geschrift, daarvan blijk gegeven.
Wij onderschrijven de meening, dat in streken waar het Maleisch niet inheemsch is, deze taal niet nevens de volkstaal op de scholen zou mogen geleerd worden, dan ook allerminst. Integendeel, wij meenen dat de eerste stap om te komen tot een algemeene omgangstaal voor geheel Indië zijn moet: de verbreiding der kennis van het Maleisch onder allen die de inlandsche scholen, waar ook in Indië gevestigd, bezoeken. In zeer veel streken is die taal reeds inheemsch of bekend en in het meerendeel der streken waar zij niet inheemsch is is zij dan toch zeer verwant aan de talen, die door het volk gesproken worden. Het aankweeken van kennis der Maleische taal dunkt ons het meest voor de hand liggende en dus het best bereikbare middel om de volken van den archipel, in het bijzonder de bewoners van Java en die der buitenbezittingen, er toe te brengen elkander te verstaan en te begrijpen. Te verwachten dat men dit nu reeds op eenigszins ruime schaal zou kunnen bereiken door onderwijs in het Nederlandsch, dunkt ons een droombeeld. Het Nederlandsch heeft voor de groote massa des volks nog niet voldoende beteekenis, staat te ver van zijn eigen talen af en is daarvoor te moeilijk aan te leeren, om, anders dan voor meer ontwikkelden een omgangstaal te kunnen vormen. Voor die meer ontwikkelden daarentegen is het de aangewezen omgangstaal. Naarmate de ontwikkeling zich uitbreidt, zal ook de kring der Nederlandsch sprekende Inlanders grooter worden. Wij hebben hier te doen met een ontwikkelings-proces, dat maar langzaam vorderen kan. Wij zouden den gewonen Inlander stellig geen dienst bewijzen door dit proces met kunstmiddelen te verhaasten en hem een vreemde taal te gaan leeren, waarmede hij stellig veel moeite zal hebben en waardoor hij in zijn omgeving zich licht misplaatst zou gaan gevoelen.
Laten wij dus, waar de zaken zoo staan, ons niet ergeren aan het feit, dat ook de Hollander in Indië zich nog vaak bedienen moet van het Maleisch; laat ons niet eischen dat, ter wille van enkele nieuwelingen, die jaarlijks de kustplaatsen komen binnenvallen, vele Inlanders en Chineezen, Nederlandsch leeren. Laten wij ons herinneren, met hoe innig welbehagen een goed gesproken woord in de Inlandsche taal, door den Inlander wordt aangehoord, hoeveel uitwerking ten goede, zulk een woord meermalen had. Maar, laat ons tevens de Inlanders, die zich verder willen ontwikkelen, zooveel in ons vermogen is, in de gelegenheid stellen, door middel van de Nederlandsche taal tot die ontwikkeling te komen. Zoo is thans ook het streven. De geschiedenis heeft ons, Nederlanders, niet in het ongelijk gesteld, waar de Hollander ook voor Indië gestand hield het spreekwoord: ‘'s Lands wijs, 's Lands eer’; en met behoud van Hollandschen zin en Hollandsch gemoed zich wist aan te passen aan de Indische uiterlijkheden, die aan het klimaat of de natuur en omgeving hare waardij ontleenden. Zoo is ook door de taal van den Inlander te leeren verstaan, zijne gewoonten te leeren begrijpen en eerbiedigen, de verhouding tusschen Inlander en Hollander veel beter en vriendschappelijker en vertrouwelijker geweest in het algemeen dan van welke andere koloniseerende mogendheid ook, met betrekking tot den inboorling. |
|