Het leger een middel tot het aanknoopen van verwantschapsbanden en het verwerven van handelsvoor deelen?
Uit Nieuw-York is ons een plan voorgelegd, om de banden met de afstammelingen van oud-Hollanders nauwer aan te halen.
De schrijver streeft er naar, de kinderen van geboren Nederlanders in den vreemde, en de direkte afstammelingen van zulke kinderen niet geheel voor Nederland te doen verloren gaan.
Kleinere landen vooral, zegt hij, moeten de banden van verwantschap met de, naar den vreemde uitgewekenen aanhouden.
Studiebeurzen om jongelieden van eigen landaard in het buitenland, aan het vaderland te verbinden zouden een middel daartoe kunnen wezen, maar die zijn te kostbaar.
Een ander middel zou kunnen zijn, kinderen van Hollanders buiten de landpalen geboren, een tijdlang in het Nederlandsche leger te doen dienen. De in Europa (buiten Nederland) gevestigden zullen daarvoor niet in aanmerking kunnen komen, omdat zij in het land hunner vestiging veelal dienstplichten te vervullen zullen hebben.
De in Zuid-Afrika en de beide Amerika's geborenen zouden daarin echter vrij zijn.
De schrijver stelt zich voor dat een korps zou kunnen gevormd worden van ongeveer 1000 man; desgewenscht zou indeeling bij de regimenten verkozen kunnen worden. Voor vervoerkosten rekent hij in doorslag f 250. - per man; bij een verblijf in de gelederen gedurende 9 maanden zouden de kosten (onderhoud, kleeding in-begrepen) in het geheel niet meer dan f 750. - per man bedragen; dat is ¾ millioen, waarvan nagenoeg ⅓ ten goede van de Hollandsche scheepvaart en ⅔ aan de Hollandsche nijverheid ten voordeel zou komen.
Een tijdelijk verblijf in Holland zou den jongelieden leeren, dat dit niet alleen een land is van ‘molens, grachten en klompen’, maar een land van daden, van voortbrengselen en van kunst; banden zouden worden aangeknoopt.
Teruggekomen in het land, waar hunne ouders verblijven, zouden die jongelieden verspreiders zijn van Holl. nijverheid of kunst of andere producten; zij zouden zijn ‘levende advertenties van wat Holland op het gebied van vlijt, degelijkheid, opvoeding en vertrouwbaarheid’ waard is. De ouders en betrekkingen der in Holland dienenden, zouden mogelijk naar dat land overkomen, wat alweer de scheepvaart en de nijverheid te stade zou komen. Zuid-Afrika en Amerika, thans reeds groote afnemers van Europeesche goederen, zouden allicht meer handelsbetrekkingen met Holland aanknoopen ook door de jongelieden zelven.
Thans zijn de banden tusschen de Nederlanders in den vreemde en het achtergelaten moederland spoedig los, en hun kinderen weten zich nauwelijks hunne Holl. afkomst te herinneren. Wanneer ieder jaar door het contingent in het leger, de banden werden aangehaald zou de herinnering aan het moederland voortleven.
Grooter Nederland zou overal wortelen.
* * *
Het denkbeeld van den schrijver, die wenscht dat het in de pers besproken zal worden, getuigt van groote belangstelling in zijn vaderland.
Is het echter praktisch uitvoerbaar?
In het leger worden de Nederlandsche jongelieden voorbereid tot de diensten, die van hen in geval van oorlog zouden moeten gevergd worden; daarop zijn alle krachten van officieren en kader gericht. Een contingent van jongelieden, die na 9 maanden verblijf in Nederland, naar het land hunner geboorte terugkeeren, zou dus alleen moeite en tijd vergen, ter wille van die jongelieden. Het leger zal niets aan hen hebben; de weerkracht van Nederland zal er niets bij winnen. Onder zekere omstandigheden zouden zelfs meer officieren en kader beschikbaar moeten zijn voor de oefening dier buitenlanders; de kosten zouden ook belangrijk hooger kunnen worden, dan de schrijver berekent, zelfs aannemende dat zijn kostenberekening, voor onderhoud enz., ongeveer juist ware. Het is de vraag of er in de tegenwoordige kazernes plaats is voor zulk een jaarlijksch contingent; thans zijn deze in den oefentijd reeds overvuld.
Het legerbestuur zal het plan kwalijk met instemming kunnen begroeten.
De handelsvoordeelen voor Nederland, die de schrijver zich voorstelt, zullen wel niet zóó groot zijn. De Staat zal de jongelieden gedurende ¾ jaar onderhouden en bezoldigen; van het eerste zullen de legerleveranciers voordeel nebben en ook zal menig meerder vertier in de garnizoensplaats(en) worden gebracht; dat is alles.
Of er veel latere bestellingen, handelsbetrekkingen, enz., uit het verblijf van een 1000-tal jongelieden per jaar zouden voortvloeien, zou natuurlijk moeten worden afgewacht. Vriendschapsbanden zouden worden aangeknoopt, billijke denkbeelden over ons land zouden worden gekweekt; dat ware een voordeel.
Ten slotte; zullen er jongelieden gevonden worden, die een jaar van hun leertijd opofferen, om hier wat soldaten-praktijk op te doen en banden voor het verder leven in het oorspronkelijk vaderland hunner ouders aan te knoopen?
Wij maken melding van het denkbeeld, om de goede bedoeling, die er aan ten grondslag ligt.
Misschien weten anderen er nog wat meer over te zeggen.