pen met hen te praten en te bemerken, hoe onderhoudend hun gesprek was niet alleen, maar hoe vrij van ruwheid. Er wordt geen sterke drank meer op het schip verschaft. Vóór we onze wandeling begonnen kreeg ieder der manschappen wat wijn (niet meer dan twee glazen). Ze hadden hun dorst met limonade enz. kunnen lesschen. We gingen den berg op, in de richting van Duivels Piek. Ze klommen als katten in 't want en waren de leiders gauw vooruit. Ik haastte mij dus aan 't front der troepen te komen en was juist in tijd, om te beletten, dat ze een plantage binnen stormden. We gingen toen naar het Rhodes-gedenkteeken en spoedig waren zij ook daar bovenop. Al die witte uniformen, nee, 't was een zeldzaam gezicht; vooral ook, toen het heelte ‘voorwaarts’ en ‘nog hooger’ en ze
langs een nauw paadje tusschen lager struikgewas bergop klauterden.
Bevelvoerder en Officieren van Hr. Ms. ‘De Zeven Provinciën’ op een feest te Kaapstad. Links vooraan Kapt. ter Zee Bauduin.
Ik beging de onvoorzichtigheid, toen ik parmantig aan 't front van de troepen voor een oogenblik op een gelijk pad rechtop loopen kon, te beweren, dat ik niemand vóór mij dulde, want dit was te veel voor hun mannentrots en ze vlogen mij bij troepen voorbij. We waren zoodoende spoedig bij 't blokhuis, waarbij een oud-Hollandsch kanon staat. Daarover spreidden ze de vlag, die ze meegenomen hadden. 't Geheel had iets van een beminlijke bestorming van een kraton. Daar vestigde iemand mijn aandacht op een wit punt halverwege de Duivels Piek. ‘O wee’, roep ik uit, ‘laat die man er dadelijk weer af komen, hij moet niet verder klimmen. Het naar beneden komen op dien berg is uiterst gevaarlijk en heeft al meer dan één het leven gekost. Sein, dat het gevaarlijk is en hij terug moet keeren.’ En zoo geschiedde. Daarna gingen wij stadwaarts langs den zeer kronkelenden weg hatfpad den Tafelberg. Het was tegen zonsondergang. In de dokken zagen wij het schip. Dichtbij de stad, bij Kloof Nek, werd nog halt gehouden, om wat ververschingen te gebruiken. Ik verdween van het tooneel, maar onderweg pikten een paar witte uniformen mij op en thuis komend was ik blij, mijn nieuwe schoenen uit te kunnen trekken. Dat was dien dag voor mij de eenige schaduwzij geweest. Den volgenden dag vertelde mij iemand, dat de matrozen al zingend (en ze zingen goed!) naar huis waren gemarcheerd in den helderen maneschijn en de menschen waren uit hun huizen geloopen en hadden het alles heel mooi gevonden. Het schip zelf heb ik heel nauwkeurig bekeken. De adjudant-constabel heeft mij alles laten zien. Na wat ik al zoo gezien en gehoord heb, moet het verblijf op zulk een schip, het reizen en het zich afwennen van drinkgewoonten niet anders dan opvoedend werken. En de verzorging op lichamenlijk gebied, geloof me vrij, die is beter dan van menigeen, die hier maandelijks
f 72. - voor kost en inwoning moet betalen.
Dinsdagmorgen, 17 Januari, ging het schip weg. Zware wolken lagen op den Tafelberg ‘Zum Abschied nehmen just das rechte Wetter.’ Met eenige anderen ging ik nog een eind mee in een stoombarkas. Het schip verdween uit het gezicht, omgeven door blauwe kruitdampen, onze ooren nog doof van de afscheids-schoten. Dagen later, nadat het schip vertrokken was, zag ik telkens de blauwe kragen in de straten, maar 't was een spel der verbeelding. Sommigen tijdens hun verblijf herkenden hun aanvoerster en groetten. 't Was zoo gezellig.
Vindt U openbaarmaking ongeschikt, wil U dan dezen brief als een persoonlijk schrijven beschouwen? Voor papillotten is dit papier wat te dik.
Vele groeten van
CATH. A. DOYER.
* * *
Aan deze persoonlijke indrukken voegen wij nog de volgende mededeelingen toe:
Officieren en manschappen van de Zeven Provinciën zijn in Zuid-Afrika schitterend en hartelijk ontvangen door Afrikaners en Hollanders. De Z.-Afr. bladen, met de laatste zeeposten aangekomen, bevatten lange verslagen der feestelijkheden te Kaapstad, waar de ontvangst was op touw gezet door de Afdeeling van het A.N.V. Bij het scheiden heeft de