neen! Zij kunnen wel zingen, zij hebben het wel geleerd, zij zingen in een koor en van het blad, maar een genoegelijk liedje, wijs en woorden uit het hoofd, dat kennen zij niet. Misschien de wijs, misschien de eerste regels, zooals van: ‘Ich weisz nicht was soll es bedeuten’, of ‘Zie, de maan schijnt door de boomen’, maar verder gaat de kunst niet. En wat is hiervan de oorzaak?
Schreef Dr. Te L. zelf niet in zijn juist uitgekomen vlugschrift: ‘Het Oorlogsspook en de 46 millioen’, dat het fatsoen de groote mogendheden weerhield kleinere staten aan te vallen? Ja, dat fatsoen is eene groote macht! Ook het fatsoen (of is het hier valsche schaamte) weerhoudt ons Nederlanders van het meezingen van een eenvoudig liedje. Het is uit de mode, niet deftig. Reeds in de kerk zien de jongeren met schrik rond, wanneer de ouderen bij het zingen flink den mond opendoen. Het staat zoo gek! En om op een bruiloft liederen aan te heffen, is immers ook ouderwetsch. Een enkel kan er nog wel eens mede door, maar met hoe weinig geestdrift!
Zoo hebben wij het samen zingen verleerd! Zoo kennen wij de woorden niet meer van wat wij zouden kunnen zingen!
Wij doen nu liever mede in de koren. Dit heeft zeker veel aantrekkelijks en ik zou de laatste zijn om daartegen iets in te brengen. Hoe zouden wij oratoriums, enz. kunnen uitvoeren zonder geschoolde koren? Maar brengen deze iets bij tot ‘gezelligheid en geestdrift’ in 't gezin. Integendeel, de koorzang helpt mede om het lied te verdringen. Hoe herinner ik mij de komst der Transvalers, toen de leerlingen der H.B.S. wèl liederen ter hunner eere hadden geleerd. Daar stonden de jongeluitjes gereed om te zingen; reeds zetten zij in, - iedereen was vol geestdrift om mede te beginnen. Plotseling - sst -. Daar achter was een koor opgesteld, dat zong ook hetzelfde lied, maar vierstemmig en met ‘hard - en zacht’, sst! Wij moesten luisteren, niemand mocht of kon meezingen! Het was mooi, maar de geestdrift was weg. De jeugdige scholieren, die zich zooveel moeite hadden gegeven, mochten niet zingen, waren ontstemd. Het vuur van den middag was gedoofd!
Dien middag bewees mij: Om geestdriftig ‘met onbeklemde borst’ te kunnen zingen, moet het éénstemmig zijn, en om éénstemmig te kunnen zingen moet men de woorden kennen. En daarom zou ik, behalve tot alles wat Dr. Te L. voorstelt, ook alle afdeelingen van het A.N.V. willen opwekken om alleen, of in samenwerking met de Ver. van Volkszang: Zangavonden voor volwassenen op te richten, waar iedereen gemakkelijk woorden en wijs van eenvoudige liederen kan aanleeren. Zeker, ook dààr heeft men met fatsoen te kampen. Juffrouw A, die onderwijzeres is, blijft weg, nu zij bemerkt, dat haar nichtje, die ‘in betrekking’ is er ook komt, en nauwelijks heeft moeder B, die met hare dochters was verschenen, meisjes met korte rokken ontwaard, of zij gelooft zich ‘te oud’ voor ‘met zulke jonge meisjes’, en durft niet meer mede te doen. Zijn er een jaar niet genoeg mannelijke zanglustigen, dan blijven ze weldra allen weg; want I er zijn er zoo weinig; het staat zoo gek!
En dan al die verschillende graden van deftigheid! Zoo ooit, dan wordt hier het geestige woord van den schrijver van ‘Onze Stand’ tot waarheid: ‘Neem vier Hollanders en je hebt vijf standen.’ Ook de dames, wanneer zij zien, dat er dienstboden onder de zangsters zijn, zeggen: O, dat is zeker niet voor ons! - Ja, het is voor iedereen en wie meezingt heeft er dagelijks voldoening van!
Maar hoeveel grooter zou die voldoening zijn, wanneer men door het geheele land, overal, menschen vond in alle standen, die mee konden zingen en de woorden kenden! In het gezin, op de wandeling, door bosch en duin zou dan, zooals vroeger een lustig liedje weerklinken. Want muzikaal zijn wij genoeg! maar die woorden! En eerst dàn behoefden er ‘geen cursussen gesticht en geen bundels uitgegeven’, want ieder huisgezin zou in zich zelf een cursus en ieder Nederlander een levend liederenboek zijn.
Rotterdam, Dec. 1910.
E. BAELDE.