Oost-Indië
Onderwijs aan de Indo's.
Geachte Redacteur.
In het November-nummer van Neerlandia schrijft U eene aanteekening onder Sprokkelingen uit het Onderwijs van 24 Sept. en 1 Oct. j.l. die misschien beter zal zijn bedoeld dan is uitgedrukt. Immers naar aanleiding van te verwachten meer vrijgevige bepalingen omtrent de toelating van Inlanders op de Europeesche scholen zegt U, dat toe te juichen, mits zij niet door gebrekkige kennis van het Nederlandsch, den gang van het onderwijs belemmeren en daardoor de Indo's, die toch al zooveel zorg vereischen, nog meer in hun voortgang tot de zoo noodige kennis vertragen.
Waarom nu juist de Indo's er met de haren bijgesleept.
Zeker omdat de zeevaartkundige en de postcursus niet door de zonen van Indo's bezocht worden. Dit was al voorspeld bij de oprichting, en een woord van hulde mag niet onthouden worden aan de voormannen van die scholen, die trots de sombere voorspellingen het erop gewaagd hebben. Het negatieve resultaat bewijst, dat we van het Europeesche element te weinig aanbod krijgen en dat de tijd met rassche schreden nadert, dat ook het Inlandsche intellect tot een gezonden wedkamp moet worden toegelaten.
Doch iets anders bevat het bericht van de Europeesche scholen. Het bewijst dat de Regeering een middenweg zal gevonden hebben, misschien wel in een voorbereidende klasse, voor niet- of nog onvoldoend Nederlandsch sprekende en denkende kinderen, toch den weg te openen tot de Europeesche scholen. De Inlander en Chinees van eenige ontwikkeling vraagt en terecht, opleiding en opvoeding in een Europeesche omgeving. In het eerste jaar, misschien de eerste jaren is de onvoldoende denkkracht in de Nederlandsche taal een beletsel om alle vakken behoorlijk te kunnen volgen, en dit is een bezwaar voor de andere kinderen vooral als het aantal achterlijke nog al groot is. Doch dit geldt niet alleen voor de Indo's, maar speciaal voor alle goed Nederlandsch sprekende en denkende kinderen. Een bijzonder nadeel ondervinden de Indo's er niet van; integendeel zullen de kinderen, die thuis bijna uitsluitend Maleisch spreken, er mede gebaat zijn, omdat er nu misschien afzonderlijke klassen zullen komen voor achterlijken in de Nederlandsche taal, die voor hen ook goed zullen zijn.
De slotzin van Uw naschrift: ‘Het is te betreuren, dat de belangen van de Indo's hier, als in andere aangelegenheden, in strijd zijn met die der Inlanders’ had beter achterwege kunnen blijven. Als stelling op zichzelf is er wel wat van te maken, doch er is geen verband tusschen de Sprokkelingen en dezen zin. Want ook hier is het woord ‘Indo’ niet geheel juist. Men moet vooral in deze aangelegenheid niet algemeen worden.
Voor de paupers en kleine lieden, voor een groot deel Indo's, moge het een angstbeeld zijn, dat het Inlandsche element om goed onderwijs vraagt, en de vrees niet geheel ongegrond, dat de strijd om het bestaan zwaarder zal worden, 't gaat toch ook niet aan, terwille van een kunstmatig op een zeker niveau gehouden klasse van menschen, de belangen van het algemeen te schaden. Maar deze klasse vertegenwoordigt nog niet ‘de Indo's’. In welk opzicht de Indo's in 't algemeen andere belangen zullen hebben, dan de andere Europeanen, die in Indië zijn geboren of daar blijven, is me niet duidelijk. En een Europeesch, liever Nederlandsch, belang is 't toch, dat onze Inlandsche mede-onderdanen zich ook ontwikkelen en liefst onder Nederlandschen invloed, en dat die ontwikkeling een Nederlandsch karakter draagt.
U dank zeggend voor de verleende plaatsruimte verblijf ik met de meeste hoogachting,
Uw dw.,
's-Gravenhage, 27 Nov. 1910.
H.A. KOOY.
Met dank aan den inzender voor zijne opmerkingen, zij hier aangeteekend dat met Indo's bedoeld werden: de kinderen der armere Indo-Europeanen, der kleine lieden, der paupers als men wil; in het algemeen zij, die thuis meer Maleisch dan Nederlandsch hooren.
Als Europeanen hebben zij in de eerste plaats recht op het bezoeken der Europeesche lagere school; en wanneer nu, naast die, niet of nog onvoldoend Nederlandsch sprekende en denkende, kinderen, vele Inlandsche of Chineesche kinderen, van wie dit minstens in dezelfde mate te verwachten is, de scholen komen bevolken, zullen die jeugdige Indo-Europeanen in hun voortgang tot de noodige kennis vertraagd worden,