Buitenlandsch beleid.
Bij de algemeene beschouwingen op hoofdstuk III (Departement van Buitenlandsche Zaken) der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1911-12 in de Nederlandsche Volksvertegenwoordiging, zijn een drietal onderwerpen behandeld, die het streven van het Verbond raken, en daarom hier nader dienen te worden beschouwd: de consulaire dienst; onware en lasterlijke berichten over ons land, onze koloniën en ons volk in de buitenlandsche pers, en het Nederlandsch onderwijs in den vreemde.
De oud-Algemeene Secretaris van het Verbond, het tegenwoordige Kamerlid voor Dordrecht, uit kracht van zijn vroeger eere-ambt, dieper doorgedrongen in deze vraagstukken dan de meeste zijner mede-afgevaardigden, heeft in onze Volksvertegenwoordiging in den geest van het Verbond gesproken.
Met Dr. Kuyper heeft hij de noodzakelijkheid bepleit om den laster en onware voorstellingen over ons land, en zijn koloniën vooral, in de buitenlandsche pers te bestrijden. De heer De Kanter drong er daarbij op aan dat door de Nederlandsche Regeering ook beslag zal worden gelegd op ‘personen of lichamen, die in het bezit zijn van zoodanige relatiën, dat met grond mag worden verwacht’, dat in bijzondere gevallen ‘inderdaad zal worden opgetreden en het doel zal worden bereikt.’
Sprekende over den consulairen dienst juichte de heer De Kanter het streven van de Regeering toe om zooveel mogelijk Nederlanders tot consulaire ambtenaren te benoemen.
Ook het Verbond blijft met klem aandringen op de benoeming, zoo mogelijk, van Nederlanders in den consulairen dienst. Het wil gaarne den vreemdeling huldigen die als consulair ambtenaar van Nederland zijn taak met takt, geestkracht en toewijding vervult; maar een Nederlander zullen de belangen van zijn land en het Nederlandsche volk meer ter harte gaan dan een vreemdeling, hoe welgezind ook. De Nederlander zal - zooals door den heer De Kanter terecht werd gezegd - bij nationale feesten en bemoeiingen gemakkelijker de Nederlanders kunnen tezamen brengen dan de vreemdeling.
Daarom alleen reeds is bij het alom oplevende nationaliteitsgevoel de benoeming van een Nederlander dringend gewenscht.
Het is de taak der Regeering te zorgen dat dit oplevend nationaliteitsgevoel niet in den knop verstikt door gemis aan een stut, die het schraagt. Het geldt hier niet alleen een zedelijk, maar zeker ook een stoffelijk belang; want het behoud van de Nederlanders in den vreemde voor onzen stam en onze taal is een nationale bate van niet geringe beteekenis.
Daarom ook juicht het Verbond het zoo van harte toe dat eindelijk een bedrag van f 10.000 op de begrooting is geplaatst voor het subsidieeren van Nederlandsche scholen in het buitenland.
Het heeft het groote belang van zulke onderwijsinrichtingen lang reeds bepleit en ten vorigen jare werd de wenschelijkheid van 't subsidieeren van Nederl. onderwijs in den vreemde door den Minister erkend. Het strekt dezen krachtigen bewindsman tot eer gewijzigd inzicht te willen belijden. Daarvan gaf hij ditmaal blijk, toen hij zeide:
‘... het ligt op den weg van den Nederlandschen Staat om in den vreemde, waar daartoe aanleiding bestaat, onder een zekere daar wonende Nederlandsche bevolking zooveel mogelijk het Nederlandsche doen en denken te bevorderen en in stand te houden... en dan komt wel in de eerste plaats de opvoeding der kinderen voor steun vanwege den Nederlandschen Staat in aanmerking.’
Wanneer men in dit nummer leest hoe de Nederlanders in Argentinië strijden en worstelen om aan hun taal en stam getrouw te blijven en daartegenover ziet hoe alle nationaliteiten door Noord-Amerika worden opgeslorpt, dan zal men den plicht van den Nederlandschen Staat erkennen om de Nederlanders in den vreemde te steunen, wanneer zij van hun kinderen willen maken goede burgers van het land hunner inwoning, maar hen niet willen laten vervreemden van de taal en geschiedenis van hun moederland.
Daar is een opleving van het nationaliteitsgevoel bij de leden van den Nederlandschen stam. De heer De Kanter heeft het in de Kamer te goeder ure gezegd en ziende blind is, wie het niet opmerkt. Gelukkig blijkt de Nederlandsche Regeering er open oog voor te hebben. Haar wijziging der wet op het Nederlanderschap, haar nationaliseering van den consulairen dienst en thans het aangenomen voorstel tot subsidieering van Nederlandsche scholen in het Buitenland, zijn daar om dit te bewijzen. Hulde ook aan de Kamer, die de Regeering in dit streven steunt. Niet één lid dat zich tegen het beginsel van dit voorstel heeft verklaard.
Op Regeering en Volksvertegenwoordigers althans kan niet worden toegepast, wat de heer Van Nispen tot Sevenaer het vorig jaar in Neerlandia schreef, dat de belangstelling voor het Nederlandsche onderwijs in den vreemde hier te lande nog niet groot is.