Neerlandia. Jaargang 14(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ring-king. Réné de Clercq. Met begel. uitg.. bij Lichtenauer, R;dam. Henri Zagwijn. 1 Hoort gif dien ronk van ij - zer? Ring-king; Nu lui - der en dan, lij - zer Ring - king; 't Is in die smis - se, ring-king-king, dat ik te vrij - en ging, dat ik te vrij - en ging, 2 Het aambeeld spuw - de gen - sters, Ring - king; Een meis-je wiesch de vensters, Ring - king; En Ik ver - gat den ring-king-king, al om dat lie - ve ding, al om dat lie - ve ding. 3 Ik volgd' haar in de ka - mer, Ring - king; Daar- ne-vens viel de ha - mer, Ring - king; Haar va - der smeedde, ring-king-king, zijn dochter-ken 'nen ring, zijn dochterken 'nen ring. 4 Hij smeedd' hem, dat hij vas - te Ring - king; Op mij-nen vin - ger pas - te Ring - king; En dat er met 'nen ring-king-king, zijn dochter-ken aan hing, zijn dochterken aan hing. 5 Nu dicht ik voor mijn vrouw - ke Ring - king; Een aar-ding douw-douw-douwke, Ring - king; En zie 't is van den ring-king-king, dat ij haar wieglied zing, dat ik haar wieglied zing. ronk = galm, lijzer = zachter, gensters = gloeiende splinters, douw-douw-douwke wiegeliedje Vorige Volgende