Aangenaam bezoek.
II.
Aan de artikelen: Gesprekken met Consuls, Steunt eigen nijverheid e.a. zullen de lezers van Neerlandia wel hebben gemerkt, dat de Redactie er tegenwoordig op uittrekt om gegevens te verzamelen. Daartegenover staat dat ze meer dan vroeger bezoeken ontvangt van personen, die van heinde en ver uit Nederlandsch stamgebied komend, belangrijke mededeelingen hebben te doen over het Nederlandsch leven daar, waar men het vroeger nauwelijks vermoed zou hebben, waarvan het moederland tot voor kort in elk geval onbewust was.
En dat ook een rubriek ‘Aangenaam bezoek’ kon worden ingesteld, bewijst te meer dat het A.N.V. aan invloed en beteekenis wint.
't Was dan ditmaal op een mooien Septembermorgen, dat met een vriendelijke buiging een steviggebouwd, glunder Fransch pastoor van middelbaren leeftijd zich aandiende als ‘l'abbé Emile Descamps’.
Em. de Bom in de N.R.Ct. verslag gevend van het Vlaamsch Congres te Antwerpen, schetste hem als een reus van een kerel met appelronde kaken en ronde glariënde oogen.
Zijn eerste woorden waren wat Fransche plichtplegingen, maar toen wij wisten dat Zijn Eerwaarde uit Fransch-Vlaanderen kwam, en wij onze verwondering te kennen gaven dat hij geen Vlaamsch sprak, bleek hij bevreesd te zijn geweest niet goed begrepen te worden. Toen kregen we een West-Vlaamsch te hooren, van 't welk genoemde verslaggever schreef:
‘Dit is de taal van Reinaert de Vos, onbedorven, zooals ze sedert Breidel en De Coninc schamelijk op de lippen der Vlaamsche boeren uit den Westhoek aan de Noordzee is blijven voortleven! En het Nederlandsche moederland weet het niet: ginds leeft een volk, aan zich zelf overgelaten, zonder eenige betrekking met de buitenwereld, sedert Lodewijk de 14e het van Vlaanderen afscheurde; ginds leeft een volk, dat zijn taal en zijn wezen niet afleggen kan, en het niet wil.’
Nooit hebben de Pastoors daar opgehouden in het Vlaamsch te prediken en Pastoor Descamps bezweerde ook ons, dat dit deel van den Nederlandschen stam niet mag worden prijsgegeven, dat althans het geestelijk verband weer moet worden aangeknoopt, dat men ginds, waar 't Fransch geen wortel kan schieten, snakt naar een druppelke Vlaamsche wetenschap.
Wat Pastoor Descamps op het Vlaamsch Congres te Antwerpen, want daar kwam hij vandaan, geopenbaard had, dat kwam hij ons nog eens persoonlijk meedeelen, verheugd als hij was den zetel van het A.N.V. eens te kunnen bezoeken en het schoone Holland eens te leeren kennen.
En geestdriftig vertelde hij hoe dat vergeten, verwaarloosd brokje Vlaamsch land in den Noordhoek van Frankrijk weer tot opstanding - hier gebruikte hij 't woord résurrection - te brengen is, maar alleen door 't Vlaamsch!
Toen wij hem ons Vlaanderen-nummer voorlegden, waarin ook over Fransch-Vlaanderen wordt geschre ven, bleek hij deze uitgaaf niet te kennen.
Het artikel van Prof. Fredericq met aandacht lezend, knikte Pastoor Descamps voortdurend met het breede blozende hoofd en met voldoening wees hij op het slot, waar gezegd wordt:
‘Kon men Vlaamsche sprekers vormen, dan ware reeds veel gewonnen en zou wellicht eene ontwaking der 200.000 Vlamingen in de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek nog kunnen gebeuren. Wie weet? Was de toestand van Vlaamsch-België vóór Waterloo zooveel beter dan die van Fransch-Vlaanderen in 1904? Och neen. En nu is Vlaanderen als Lazarus uit zijn graf verrezen.
Het Algemeen Nederlandsch Verbond zou de zaak ernstig moeten onderzoeken en de verwilderde vergeten taalbroeders uit den Franschen Westhoek niet langer aan hunne intellectueele ellende mogen overlaten.’
Dat was het beste stukje wat Zijn Eerwaarde over zijn arbeidsgebied tot nog toe gelezen had.
Ook ons kaartje van het Nederlandsch Taalgebied in België werd door hem besnuffeld en in den Franschen hoek had hij graag nog meer Vlaamsche dorpsnamen gezien, maar hij verheugde zich toch over onze bekendheid met het terrein.
Na een zeer aangenaam onderhoud brachten wij Pastoor naar de boot en hielden op het dek nog een genoeglijk afscheidspraatje.
Een prachtig bewolkte Hollandsche lucht welfde zich over het voor Dordrecht zoo schilderachtige waterlandschap met zijn dorpenzoom langs reeds herfstgetinte oevers.
Ondanks de korte kennismaking was de handdruk als van een vertrouwd stambroeder en Zijn Eerwaarde voer, met aanbeveling aan onze voormannen te Rotterdam en Amsterdam in den zak, een gullen armzwaai tot laatsten groet, af, ‘duustmaal bedankend’... Waarvoor?
De eer was geheel aan ons, want die stoere levenslustige geestelijke was voor ons sterker bewijs van de onverwoestbaarheid onzer taal dan welk betoog ook.
Pastoor Emile Descamps kan daar, in dat verwaarloosd gebied worden een onzer voormannen, Het Alg. Ned. Verbond laat hem niet meer los.
C. VAN SON.