Julius Sabbe. †
14 Februari 1846-3 Juli 1910.
De dood maait in de laatste weken rusteloos onder onze Vlaamsche voormannen: na Désiré Claes, Dr. C.J. HansenGa naar voetnoot1), Flor. van Duyse en nu Julius Sabbe. Met Sabbe verdwijnt een van de meest overtuigde strijders voor het Nederlandsche ideaal, een van degenen die hun leven lang geijverd hebben om het Vlaamsche volk zich zelf weer bewust te maken.
Wie, in Noord en Zuid, kent niet den naam Sabbe, den naam, door zijn zoon Maurits gehandhaafd. Nog grooter glans zou dien naam verleend zijn, ware niet Herman, de zoo veel belovende student, door een slepende ziekte vroegtijdig ten grave gedaald. Neerlandia herdacht dezen in zijn nummer van Nov. 1899.
Julius Sabbe leefde door, met en in Vlaanderen, en alles wat hij deed, alles wat hij schreef, alles wat hij sprak had vooral ten doel om te bewijzen hoe groot Vlaanderen in het verleden geweest was, om aan te toonen wat Vlaanderen in de toekomst nog worden kon. In hem, den man van het heden, werkte de herinnering aan wat Vlaanderen eens geweest was als een levenwekkende kracht, die daden verrichtte, daden welke het Vlaanderen van thans ten zegen zouden zijn.
Jaren heeft hij geijverd voor het gedenkteeken van Breydel en De Coninck, de helden van 1302, dat thans op de Groote Markt te Brugge verrijst; jaren ook heeft hij zich, met Jhr. De Maere Limnander, ingespannen om Brugge door een kanaal met de zee te zien verbonden en om aan deze doode stad weer iets van haar middeleeuwschen luister en handelsbeweging terug te schenken. En weer was Sabbe het die voor zijn boezemvriend Peter Benoit wist te bewerken, dat de Antwerpsche muziekschool tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium werd verheven.
Hij heeft dus verschillende van zijn idealen verwezenlijkt gezien; dat het niet zonder moeite geschiedde behoeft hier wel niet te worden gezegd. Maar in ieder geval mocht hij de voldoening smaken, hetgeen niet aan ieder gegeven is, te zien dat zijn strijd niet nutteloos geweest was.
Een overtuigde was hij, een man van karakter, deze kamper voor het schoone en het goede en het ware. In verzen verklankte hij de gewaarwordingen van schoonheid, die in hem trilden; in tallooze strijdgeschriften verdedigde hij zijn politiek, zijn Vlaamsch, zijn sociaal-economisch ideaal; en in vele voordrachten, gehouden in Noord en Zuid, wist hij door zijn geestdriftwekkende kracht, door zijn overtuigend, doordringend woord, de geesten open te maken, de harten wakker te roepen voor de denkbeelden die hem zoo dierbaar waren.
Het Groot-Nederlandsch ideaal vond in hem een warm voorstander, omdat hij besefte dat, indien het vaderland nooit te klein kan zijn, het zedelijk en verstandelijk Rijk van Nederland nooit te groot kon wezen.
Antwerpen.
M. RUDELSHEIM.