Een modeziekte der taal.
In het Zeitschrift des Deutschen Sprachvereins noemde onlangs een schrijver het een modeziekte der taal om straten, pleinen enz. een langen naam te geven. Inplaats van Arndtstrasse vindt men Ernst-Moritz-Arndt-Strasse, inplaats van Franzplatz Kaiser-Franz-Grenadier-Platz. Vroeger was men verstandiger. In Berlijn is er een Franzstrasse; nu zou men haar allicht Kaiser-Franz-Josef-von-Oesterreich-Strasse noemen.
Met namen van vereenigingen gaat men al even dwaas te werk. Zoo bestaat er waarlijk een Dr.-phil.-Hermann-Schulze-Stiftung, een Professor-Friedrich-Eberhard-und-Rose-Elisabeth-Neugebauer-Stiftung. Het fraaiste voorbeeld van dergelijke malle namen biedt de stad Schöneberg aan. Daar staat ergens een gedenkboom, waarbij op een marmeren plaat de naam gegrift staat: General-Feldmarschall-Friedrich-Karl-von-Preussen-Eiche!
De Duitsche schrijver hoopt op terugkeer tot den ouden eenvoud en korte namen. Wat een oneindige last, zegt hij, geven die lange namen niet in het gebruik, voor den handel, in de briefwisseling, in het telegrafische verkeer enz.!
Maar vooreerst is het kwaad in zijn vaderland niet gestuit. Dezer dagen lazen wij in een Duitsch blad, dat te Dresden de nieuwe brug, die de afgebroken Augustus-Brücke vervangt, König-Friedrich-August-Brücke is gedoopt.
Fabula de te narretur. Een verzuchting als over die Duitsche namen kan men over vele Nederlandsche van tegenwoordig slaken. Een Pieter Corneliszoon Hooftstraat in Amsterdam, een van Weede van Dijkveldstraat in den Haag, een Burgemeester Vening Meineszstraat in Rotterdam, en tallooze meer.
Geef ons korte namen weder!
Niet alleen om de lengte, maar vooral om het helaas! meer-en-meer gebruikelijke germanisme van het -sche achter den persoonsnaam, en het bedenkelijke ‘werken’, verzuchtte onlangs de Nieuwe Rotterdamsche Courant in een noot bij een hoofdartikel over het wetsontwerp op naamlooze vennootschappen:
‘Zouden de strafbepalingen van het Ontwerp niet kunnen aangevuld worden met een goede geldboete tegen de taalvervalschers, die aan hunne stichting namen geven als bijv. Mij. t. E. der “C.G. Rommenhöller'sche Koolzuur- en zuurstofwerken”?’