Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Oost-IndiëVoorstellen van Groep Nederl. Indië.Reeds in zijn brief van 13 Januari 1909 wees het Groepsbestuur - tot de meening gekomen dat de Nederl. jongelieden, in 't algemeen, weinig neiging toonden een werkkring in de koloniën te zoeken - op de noodzakelijkheid daarin verandering te brengen. Wijzende op het gevaar voor het stambelang, gelegen in een verminderde toestrooming van Nederlanders naar de kolonie en op de behoefte juist aan nieuwe krachten op allerlei gebied, meende het Gr. Best., dat het op den weg van het A.N.V. moest liggen zijne krachten te wijden aan verbetering van dien toestand. Zou het voorzien in de behoefte aan personeel voor staatsbetrekkingen meer op den weg der Regeering gelegen zijn, in die aan jongelieden voor partikuliere betrekkingen zou door het, in het leven roepen eener voorbereidende school voorzien kunnen worden. Aan het Gr. Best. stond voor oogen eene instelling waar ‘Maleisch en andere, voor ieder Indiër onmisbare kundigheden’ zouden kunnen geleerd worden, waar inlichtingen zouden worden verstrekt omtrent bijzondere bekwaming voor bepaalde betrekkingen, omtrent de leefwijze in Indië, ook op hygienisch gebied, omtrent de uitrusting voor Indië, in 't kort eene inrichting tot voorbereiding en bekwaming; een betrouwbaar inlichtingskantoor tevens. De gedachte inrichting zou wellicht 't best aan het Koloniaal Museum te Haarlem te verbinden zijn. In antwoord op dien brief werd door het Hoofdbestuur bij schrijven van 25 Maart 1909, omstandig medegedeeld, dat, naar van die zijde vermeend werd, aan de vraag uit Indië naar Nederlandsche jongelieden voor partikuliere betrekkingen ruimschoots werd voldaan en dat verschillende partikuliere-, gemeentelijke- en staatsinstellingen voldoende in de opleiding voor de bedoelde betrekkingen voorzagen. Onder erkenning van den verminderden toevloed van Nederl. jongelieden voor staatsbetrekkingen in Indië, werden de vermoedelijke oorzaken van dat verschijnsel nagegaan, en werd in uitzicht gesteld, dat zou overwogen worden, de aandacht der Regeering, in overleg ook met de Vereeniging ‘Oost en West’ op dat euvel te vestigenGa naar voetnoot1). Alvorens echter middelen te beramen om in eene, niet erkende, behoefte aan vermeerderingBestuur der Indologen-Vereeniging 1909-1910.
Deze Vereeniging, opgericht in 1902, stelt zich ten doel orgaan te zijn voor hen, die de indologische studiën aan de Rijksuniversiteit te Leiden volgen Zij tracht dit doel o.a. te bereiken door het bevorderen van den omgang tusschen de indologen, door het houden van lezingen en door het uitgeven van het Indologenblad, 't vorig jaar opgericht en staande onder hoofdredactie van den heer J. Jongejans. De foto stelt de bestuursleden voor, van links naar rechts: J. van der Togt. ass. I: F. J G. van Emden, ab-actis; W.F. Burlage, praeses; H.G.F. van Huls, quaestor; Th. Elink Schuurman, ass. II. | |
[pagina 130]
| |
van aanbod voor partikuliere betrekkingen te voorzien, werd eene omstandige aantooning gevraagd, dat die behoefte werkelijk bestaat. In een later schrijven van het H.B., n.l. van 15 October 1909, werd nog aan het Gr. Best. bericht, dat voor het oprichten van een inlichtingskantoor met de Vereeniging O. en W. aanraking was gezocht en dat die Ver. bezig was met het voorbereiden van zulk een kantoor, in den geest als door het Gr. Best. bedoeld. Bij brief van 3 December 1909, op het onderwerp terugkomende, meende dat Bestuur onder de aandacht te moeten brengen, dat het niet alleen bedoelde het stichten in Nederland van een plaatsbureau voor Indië, maar vooral van eene inrichting tot voorbereiding en geschiktmaking in 't algemeen, voor eenige werkzaamheid in Indië. Naar aanleiding van dat laatste schrijven werd de door Groep Indië te berde gebrachte aangelegenheid in de H.B.'s vergadering van 8 Januari 1910 ter sprake gebracht, waarvan het gevolg was dat aan het Gr. Best. d.d. 18 Februari geschreven werd, dat, naar 's H.B.'s meening in Nederland, inzonderheid te Amsterdam gelegenheid te over was, om zich voor partikuliere betrekkingen in Indië te bekwamen. De afgevaardigde voor Gr. Nederland, Dr. H.F.R. Hubrecht, in 't bijzonder, wees op tal van die gelegenheden. In de eerste plaats werd de aandacht gevestigd op de openbare handelsschool met 2-jarigen cursus, verbonden aan een H.B.S. met 3-jarigen cursus en als 't ware daarmede één school met 5-jarigen vormende. Dan op de twee avondscholen der Vereeniging voor Handelsonderwijs, elk met pl. m. 500 leerlingen. Verder op den cursus A. der Vereeniging voor voortgezet Handelsonderwijs, waar tevens onderwijs in talen, ook in Maleisch, wordt gegeven, en welke Vereeniging bovendien voordrachten doet houden over onderwerpen van Economie, Handelsrecht, Warenkennis en over Tropenhygiéne. Voorts op de kweekschool voor machinisten, die voor een groot deel door Indische jongens bezocht wordt, en waar een opleiding wordt ontvangen voor machinist bij de suikerfabricage; voor de suikernijverheid in het algemeen en voor scheepsmachinist. Ten slotte op de suikerschool onder leiding van Dr. Boldingh, waar de suikerchemie in het bijzonder wordt onderwezen. Op de Land-, Tuin- en Boschbouwscholen te Wageningen voor opleiding tot allerlei betrekkingen in het landelijke werd natuurlijk gewezen; terwijl nog werd aangevoerd dat ook vele Berlitzscholen gelegenheid geven tot het leeren van Maleisch. Eindelijk werd nog de aandacht gevestigd op de voordrachten, in 't bijzonder voor Indië, die sedert een paar jaren door het K.N. Aardrijksk. Genootschap worden georganiseerd, en waarin de hoorders over allerlei onderwerpen, Indië betreffende, worden ingelicht. Waar alzoo verschillende gelegenheden bestaan tot opleiding voor onderscheiden werkkringen in Indië werd ééne instelling tot opzettelijke opleiding voor betrekkingen van onderscheiden en allicht uiteenloopenden aard, noch noodig noch gewenscht geoordeeld. Een deugdelijke opleiding in algemeenen zin, waarvoor de H.B. scholen met 3-jarigen cursus geschikt zijn, gevolgd door vakonderricht, werd in het algemeen beter geoordeeld dan eene opleiding aan ééne instelling, uitsluitend voor allerlei Indische betrekkingen. In dien geest werd aan Gr. Indië geschreven, terwijl voor de inlichtingen van meer stoffelijken aard, als uitrusting en benoodigdheden, voor het tot elkaar brengen van werkgevers en werknemers werd verwezen naar het ‘Informatiebureau van ‘Oost en West’.
Met de mededeeling van het vorenstaande wordt beoogd, te doen uitkomen, hoe Groep Indië werkzaam is, al blijkt door het gemis aan eigen orgaan, daarvan niet dadelijk naar buiten, en tevens de aandacht te vestigen van de Neerlandia-lezers in Indië op verschillende inrichtingen en instellingen, waar gelegenheid bestaat zich voor partikuliere betrekkingen in Indië te bekwamen. |
|