de Latijnsche kerk van de Oudheid overnam; verder toont hij aan welke heidensche muzikale thema's, in het Roomsche Antiphonarium opgenomen, den componisten der volksliederen het meest tot voorbeeld strekten; hij laat ons zien hoe deze thema's door de lieder componisten gebruikt werden, hoe ze soms onveranderd overgenomen, soms verder uitgebreid, in de meeste gevallen echter slechts als grondslag voor een vrije melodie ontwikkeling gebruikt werden; wij leeren hoe de Nederlandsche volksmelodie zich wijzigde onder den invloed der polyphonie, die op het einde der 16e eeuw de twee moderne toonaarden, den harden en den zachten, deed ontstaan; eindelijk zien we hoe voor de melodie van het volkslied van dat oogenblik af het verval begint. In de tweede verdeeling behandelt de schrijver de rhytmische vormen van onze volksliederen, vooral van de twee kenschetsendste groepen, n.l. de verhalende liederen en de dansliederen.
Met dergelijke gansch bijzondere titels was Fl. van Duyse de aangewezen man om eene groote verzameling van onze oude volksliederen uit te geven in den aard van den beroemden Deutschen Liederhort van Erk en Böhme. Dat heeft hij dan ook zelf ingezien en met een toonbeeldigen ijver heeft hij zich voor dien reusachtigen arbeid ingespannen, dien hij omstreeks 1900 voltooide. In dat jaar kondigde de firma Nyhoff inderdaad de uitgave aan van Het Oude Nederlandsche Lied, teksten en melodieën, verzameld en toegelicht door Fl. van Duyse. De uitgaaf begon in 1903 en was in 1908 volledig. Wij mogen zeggen, dat dit standaardboek in vier lijvige deelen, met zijn meer dan zeven honderd liederen, Van Duyse's groot levenswerk is geweest. Het was hèm stellig een groote vreugde toen hij dezen arbeid tot een goed einde mocht brengen, doch voor heel den Nederlandschen stam moest het een niet geringer vreugde zijn dit monument aan ons volkslied, waarvan Kalff in 1884 de verwezenlijking nog maar voor een veel later toekomst dorst hopen, thans bepaald opgericht te weten.
Bij dien wetenschappelijken arbeid liet Fl. van Duyse het niet. Hij wist, dat het oude lied uit de volksziel gesproten, nog steeds veroverende krachten bezit, die den zekeren weg naar het gemoed kenden en nog liefde voor eigen aard konden wekken. Hij wilde, dat de oude gezangen weer zouden opklinken door de Nederlanden, en spande zijne beste krachten in om dit doel te bereiken.
Hij bezorgde in 1891 het Liederboek van het Willems-Fonds, een populaire liederenuitgaaf, die zich in een grooten bijval mocht verheugen en in Vlaanderen machtig veel bijdroeg tot de verspreiding van het Nederlandsche lied.
In het David-fonds gaf hij ook een bundel geestelijke liederen uit onder den titel: Dit is een suyverlick Boecxken (1896).
Hij deed meer nog dan populaire liederboeken uitgeven om het volk weer zijn eigen zangen te leeren. Hij richtte te Gent de eerste liederavonden voor het volk in, waarop hij de vrouwen uit de volksklasse en de kleine burgerij uitnoodigde om haar bekend te maken met onze mooiste liederen. Hier ook was Van Duyse's initiatief gelukkig. Met gretigheid kwamen de Gentsche vrouwen sedert 1903, 's Winters elken Maandagavond een nieuw lied aanleeren en onloochenbaar is het, dat door deze werking de volkszang in de Arteveldestad zeer veredeld werd. Het Gentsche voorbeeld werd in tal van Vlaamsche en Hollandsche steden nagevolgd.
Fl. van Duyse, alhoewel in de eerste plaats toonkundige en musicoloog, heeft ook a's krijgsauditeur voor Oost-Vlaanderen uitstekende herinneringen nagelaten en voor de vervlaamsching van de zoo verfranschte militaire rechtbanken heeft hij meer dan eens een lans gebroken.
Fl. van Duyse's leven is een toonbeeld geweest van ernstige en diepe verkleefdheid aan den Nederlandschen landaard. Zijn mild kunstenaarsgemoed en zijn flink verstand stonden steeds in Groot Nederlands trouwen dienst. Wij herdenken het dankbaar!
MAURITS SABBE.