Het Ned. Paviljoen op de Brusselsche Tentoonstelling.
Het is een aangename gewaarwording voor den Nederlandschen bezoeker der Brusselsche Tentoonstelling, als hij te midden van de vele traditioneele witte gebouwen en zoogenaamde paleizen in eens voor zich ziet oprijzen het Ned. Paviljoen, in oud-Hollandsche renaissance, dat met zijn mooie roode baksteenkleur, zijn trapgeveltjes en zijn houten torens zoo geestig tegen de lucht afsteekt.
En nog aangenamer is het landgenoot en vreemdeling als hun meening te hooren uitspreken, dat Nederland al mee den schilderachtigsten indruk maakt van alle landen, die in een eigen gebouw ten toon stellen.
Tusschen de grimmige leeuwen gaat men als over een slotbrug den dijkingang binnen, waarvan de gevel versierd is met de wapens der elf provinciën.
Van binnen is de indeeling, van welke de helft voor de zeer belangwekkende Indische verzameling bestemd is, wat gedrukt, maar ook hier maakt
Voor- of Dijkgevel.
Nederland door zijn velerlei inzendingen op nijverheids- en handelsgebied een voortreffelijken indruk.
Een woord van hulde aan den knappen bouwmeester, den heer W. Kromhout Czn. is zeker ten volle verdiend, want hem danken we het in de eerste plaats, dat Nederland op de Tentoonstelling - al schijnen de officieele persoonlijkheden daaraan telkens door verloochening der taal afbreuk te doen - zijn eigen karakter handhaaft.
Maar naast den architect mag ook met eere worden genoemd de Eerste Nederlandsche Papierstücfabriek v/h. Bennewitz & Co. te Amsterdam, die op zoo bedriegelijke wijze in stücwerk den oud-Hollandschen, rooden baksteen met de frissche onderbreking der zandsteenbanden nabootste.
Ons eigen Paviljoen - Groot Nederland - dat jammer genoeg niet in denzelfden stijl is opgetrokken - wij moesten ons tevree stellen met een houten gebouwtje - is nu zoo goed als voltooid.
Daar velen het voorbijliepen in de veronderstelling
Zijgevel.