Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
digers in tweede lezing aangenomen, en welke pogingen er ook nog van Franschgezinde zijde mogen in het werk worden gesteld om den Senaat te bewegen de stemming der Kamer te niet te doen, toch mogen wij zoo goed als zeker zijn dat de ‘patres conscriptie’ de beslissing van de Kamer zullen bekrachtigenGa naar voetnoot1). Voor de Vlaamschgezinden is de eindelijke oplossing van het vraagstuk als de verlossing van een nachtmerrie te beschouwen, waarmede zij jaren lang geplaagd waren. Dat heeft hun een gevoel van bevrijding gegeven, zooals men er steeds een gewaar wordt, wanneer een lang aanhoudende ziekte ten slotte een goeden keer heeft genomen. Doch het zou onnauwkeurig zijn te beweren dat de aanneming van de wet de geestdrift in de gemoederen der Vlaamschgezinden heeft wakker geroepen. Wanneer een struikroover U de beurs of het leven vraagt en ge geeft hem de eerste, dan hebt ge het leven wel behouden, maar ge zijt toch in ieder geval iets kwijt. En al moge, zooals alle vergelijkingen, ook deze vergelijking mank loopen, toch is het een feit dat de Vlamingen zoo min of meer deze gewaarwording over zich hebben voelen komen. Op alle mogelijke wijzen had men getracht iets van het oorspronkelijke wetsvoorstel Coremans af te doen; men was er in geslaagd het tot een minimum terug te brengen en men besefte dat er niet veel meer moest van worden afgenomen om het heel en gansch tot een paskwil te vervormen. Het was zelfs zoo ver gekomen, dat de Vlaamsche voormannen in de Kamer, volgens opdracht van de Vlaamschgezinde bevolking in den lande, vast besloten waren tegen het nieuwe wetsvoorstel te stemmen, indien er nog slechts een weinigje aan getornd was geworden. En waar de gemoedsstemming aldus was, liet het zich aanzien dat het thans tot wet gemaakte ontwerp niet bij machte kon zijn om de Vlamingen in vervoering te brengen. Voorzeker hebben de heeren Franck en Segers alles gedaan wat mogelijk was om met iets voor den dag te komen dat de zoo tegenstrijdige elementen, die het oorspronkelijke wetsvoorstel Coremans hadden bekampt, met het denkbeeld zou hebben verzoend. Niemand zal ontkennen dat zij tegen groote moeilijkheden te strijden hadden, die voldoende bekend zijn dan dat het noodig is hier nogmaals op terug te komen. En hulde mag voorzeker gebracht worden aan het diplomatische talent van de beide volksvertegenwoordigers, die alle klippen wisten te omzeilen en de wet in veilige haven wisten te brengen. Indien zij niet verder zijn gegaan, dan is het omdat zij niet verder konden gaan; dan is het niet hun schuld, maar die van hun lastgevers. Elke stemming in de Wetgevende Kamers is het beeld van de neigingen en de denkbeelden van de bevolking. Helt deze tot krachtdadigheid over, dan zullen haar vertegenwoordigers in de lichamen die 's lands wetten maken zich eveneens krachtdadig te gedragen hebben en in het tegenovergestelde geval zullen die vertegenwoordigers ook moeten gehoorzamen aan den zooveel zwakkeren drang van degenen die hen naar de Kamers zonden. Was er iets rationeeler dan het eenvoudige wetsvoorstel dat Coremans in 1900 neerlegde en dat, zeer logisch, de verplichtingen van de wet van 1883 uitstrekte tot diegenen welke, in bijzondere scholen opgeleid, de voordeelen genoten die het middelbaar onderwijs van den hoogeren graad toekende aan hen welke dit onderwijs met vrucht genoten hadden? Nu wij een zooveel ingewikkelder Vlaamsche wet rijker geworden zijn, is het misschien niet van belang ontbloot het oorspronkelijke, echter geheel in den vergeethoek geraakte, voorstel er naast te leggen. Het luidde aldus: ‘De getuigschriften voorzien bij de artikelen 5, 9, 10 en 12 der wet van 10 April 1890 op de academische graden, en bij artikel 17, paragr. 1, litt. E en F der kieswet van 12 April 1894, zullen te beginnen met 1 Juli 1908, de bevestiging inhouden dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Vlaamsch, het Duitsch en het Engelsch, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, overeenkomstig de wet van 15 Juni 1883; of dat hij een bijzonder examen in 't Vlaamsch heeft afgelegd op ten minste twee vakken die hem, behalve het Vlaamsch, het Duitsch en het Engelsch, in 't Vlaamsch werden onderwezen overeenkomstig de wet van 15 Juni 1883.’ Door velen werd dit voorstel als ongrondwettig uitgekreten, beschouwd als inbreuk makend op de vrijheid van onderwijs. Doch dat het aangenomen wetsontwerp even ongrondwettig is en een kreuk geeft aan het artikel, dat de gelijkheid van alle Belgen voor de wet waarborgt, schijnt men niet te merken. Immers in art. 5 wordt voor het Vlaamsche gedeelte van het land bepaald: ‘Of wel, dat de houder van het getuigschrift heeft gevolgd in het Vlaamsch, buiten de leergangen van 't Nederlandsch, Engelsch, of Duitsch, ten minste twee leergangen gekozen onder de leergangen in 't Latijn, Grieksch, godsdienst, geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, natuurwetenschappen; of wel, dat ten minste acht uren per week werden besteed aan het onderwijs van het Vlaamsch of van de in het Vlaamsch gegeven leergangen.’ Voor het niet-Vlaamsch gedeelte van België luidt de bepaling aldus: ‘Of wel, dat het onderwijs werd gegeven in het Fransch,......; of wel, dat ten minste acht uren per week werden besteed aan het onderwijs van het Fransch of van in het Fransch gegeven leergangen.’ Voor de Vlamingen is dus in feite het onderwijs door de moedertaal beperkt, hetgeen voor de niet-Vlamingen niet het geval is. Verder wordt in art. 7 het bestaan der Waalsche afdeelingen aan de athenaea van het Vlaamsche land niet alleen wettelijk bekrachtigd, waar die vroeger slechts ingesteld werden bij ministerieele beschikking, doch er wordt aan de Walen in Vlaamsch-België een voorrecht toegestaan dat de Vlamingen, in Waalsch-België gevestigd, niet bezitten. En niettegenstaande dat zijn de anti-Vlaamschgezinden nog niet tevreden. Zij hadden nog gaarne in de wet de bepaling willen geschreven zien dat alle ouders de keus zouden gehad hebben om hun kinderen in de Vlaamsche of Waalsche afdeeling te plaatsen. In werkelijkheid zou dit hier op neergekomen zijn dat die keus alleen zou bestaan hebben in Vlaamsch-België, omdat er in Waalsch-België geen Vlaamsche afdeelingen bestaan. Wij weten trouwens hoe, na bijna dertig jaar, de wet van 1883 wordt toegepast; hoe zij, in verschillende athenaea van Vlaamsch-België nog zoo goed als een doode letter is en hoe verschillende prefecten oogluikend toezien dat kinderen van Vlaamsche ouders in de Waalsche afdeelingen geplaatst worden. In ieder geval, het oude wetsvoorstel Coremans, tot het wetsvoorstel Franck-Segers vervormd, is thans uit de baan en het vraagstuk zal er wel niet zoo spoedig meer op komen. De weg is nu vrij om de beweging voor de vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent krachtdadig aan te vatten. En het bovenstaande had ten doel om, met het oog daarop, te verhinderen dat ook dáár de Vlamingen zich met iets onvolkomens zullen moeten tevreden stellen. Van het begin af moeten zij dit als grond begin voor oogen houden: er bestaan in België twee Staatshoogescholen, die te Luik en die te Gent. De eene is gelegen in Waalsch-België en het onderwijs moet er Fransch zijn; de andere is gelegen in Vlaamsch-België en het onderricht moet er door middel van het Nederlandsch worden verstrekt. |
|