Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
I.De aanstaande Mei-aflevering van Gustaaf Adolf, drie-maandelijksch Tijdschrift der Nederl. Gustaaf-Adolf-VereenigingGa naar voetnoot1), zal van mijn hand een historische schets bevatten, onder den titel: ‘De Nederlandsche Protestantsche kerk te Smyrna’. Voor hare bewerking heb ik heel wat nasporingen moeten doen en talrijke documenten van oude of jongere dagteekening geraadpleegd. Onder de laatste was er een, waarin ik het bedoelde feit als in het voorbijgaan vermeld vondGa naar voetnoot2). Door de mededeeling daarvan in uitgebreider kring dan die der lezers van genoemd Tijdschrift, meen ik den beoefenaren en liefhebbers onzer vaderlandsche geschiedenis een goeden dienst te bewijzen. Dit doel geloof ik niet beter te kunnen bereiken dan door in het Maandblad van het Algemeen Nederlandsch Verbond met zijne 13.000 leden die gebeurtenis wereldkundig te maken, een gebeurtenis, welke in mijn oog op geen mindere vermaardheid aanspraak heeft dan het altoos met zooveel ingenomenheid geroemde ‘wapperen van onze nationale vlag’ op het Japansche eiland Decima, in de dagen van Nederlands inlijving bij het Fransche keizerrijk. | |
II.Nauw verbonden aan de, thans meer dan twee en een halve eeuw te Smyrna bestaande Hollandsche gereformeerde kerkGa naar voetnoot1), sedert het begin der 19e eeuw in Nederlandsche protestantsche herdoopt, was het ongeveer gelijktijdig gestichte Hollandsche Hospitaal. Hieraan paalde het oude kerkhof, waar bij uitsluiting slechts Protestanten hun laatste rustplaats vonden. Op zijne beurt had dit een nog ouder vervangen, in het zuidelijk deel der stad gelegen, en dat den naam droeg der H. Veneranda, een naam waarschijnlijk afgeleid van een alzoo geheeten oude Grieksche kerk of klooster. Men weet echter niet op welk tijdstip de Turksche overheid de Christenen dwong hun doodenakkers naar elders te verleggen. De Hollanders en Engelschen brachten de gebeenten en grafsteenen van de hunne over in de nabijheid hunner Hospitalen. De Grieksch-orthodoxen en de Armeniërs begroeven voortaan hunne afgestorvenen in den grond rondom hun kerken of in de kerken zelve. Nu gebeurde het den 31en Jan. 1739, dat de Nederlandsche koopman Jan Derveau ‘uit dankbaarheid voor de goddelijke bestiering, die hem 52 jaren geleden bij de schrikkelijke aardbeving van 10 Juli 1688 het leven had gespaard en voor andere bezoekingen bewaard, bij akte verleden voor de kanselarij van het consulaat, bij wijze van schenking onder levenden en legaten, vermaakte aan de Hollandsche Natie (kolonie) om beheerd te worden door den consul, en den kerkeraad een aanzienlijke gift, bestaande in terrein en getimmerten met bedden en meubels, en boomen dienende als Hollandsch hospitaal en Hollandsch kerkhof, enz.’ zooals het verder in die akte luidt. Dit Hospitaal, welke stichting tot vóór de aardbeving van 1688 moet opklimmen en op de buitenzijde van zijn poort het in steen gehouwen Nederl. wapen met het jaarcijfer 1675 droeg, is ruim een | |
[pagina 71]
| |
en een kwarteeuw steeds verbonden geweest aan de Hollandsche hervormde gemeente, en toen het zelf nog geen voldoende inkomsten bezat, door deze in stand gehouden. Het waren tweelingzusters uit denzelfden stam gesproten, beide arbeidende in Christelijken geest, de eene om in geestelijke behoefte, de andere om in lichamelijken nood te voorzien, na de Hervorming de eerste Inrichtingen van haren aard in de Levant. Voor het einde der achttiende eeuw kwam nochtans een geheele wijziging in die zusterlijke verhouding. Den 22 Juni 1789, na de afkondiging der Bataafsche Republiek, riep de consul de Hochepied, eene algemeene vergadering bijeen van de, zich thans niet meer noemende Hollandsche Natie, maar van de Bataafsche burgers, waaronder, vooral ten gevolge van gemengde huwelijken het Roomsche element aanmerkelijk versterkt was geworden. Een nieuw reglement werd daarin voor het Hospitaal vastgesteld. Dit bevatte o.a. de bepalingen dat de Instelling een onvervreemdbaar eigendom van de Bataafsche Kolonie te Smyrna was, dat geen Bataafsche burger individuëel er eenig recht op kon doen gelden en dat het bestuur over haar zou worden gevoerd door den Burger-Consul en twee Burger-assessoren. Aldus werd het Hospitaal onttrokken aan het toezicht en de leiding van den kerkeraad, en geheel onafhankelijk gemaakt van de gemeente. Alle verband tusschen beide nationale Instellingen, die sedert 1739 zoo nauw vereenigd waren geweest, was voortaan verbroken. | |
III.In 1852 kwam er weder eene toenadering tusschen beide tot stand, tengevolge van een gunstige verandering in beider financiëelen toestand. De herstelde eensgezindheid behoedde ze voor een dreigenden ondergang en was de voorbode van een beteren tijd. Van het ontstaan der gemeente af waren de godsdienstoefeningen steeds gehouden in een passend lokaal, door den consul, krachtens zijne instructie, voor den predikant beschikbaar gesteld, meestal een kapel op het erf van het consulaat gebouwd of ook wel eens in een daartoe bijzonder bestemde zaal zijner particuliere woning. Dit duurde tot gemeld jaar 1852. Toen achtte de Kolonie en de gemeente den tijd gekomen om met vereende krachten het hospitaal een belangrijke verbetering te doen ondergaan en er bovenop eene verdieping aan te brengen, die als afzonderlijke kapel zou worden ingericht, en een drietal huizen daarbij te doen verrijzen, door wier verhuring men de inkomsten der stichting zou kunnen verbeteren. Voor het gebruik der kapel werd door den kerkeraad 3500 piasters (f 350. -) betaald. Het kerkhof was buiten dienst gesteld. Over het nieuwe, in het zuidelijk deel der stad gelegen en het Hospitaal kregen twee administrateuren, voor drie jaren door de kolonie benoemd, het beheer. Een hunner moest tot de Protestantsche gemeente behooren. Gewichtige diensten bleef het Hospitaal vele jaren lang aan de lijdende menschheid bewijzen. Talrijk zijn vooral de zeelieden geweest zoowel van de koopvaarders als van de oorlogschepen, door wie de haven van Smyrna bezocht werd, en die er een goede verpleging vonden. O.a. werden in 1855 een veertig schepelingen van Hr. Ms. Prins van Oranje er naar geëvacueerd, terwijl in 1882 van het nabijgelegen, door een zware aardbeving geteisterde eiland Chios, 30 der zwaarst gewonde bewoners naar ons Hospitaal vervoerd, er gedurende drie maanden kosteloos verzorgd werden. Maar de tijd en de wetenschap hadden de Inrichting naar achteren geschoven, ten bate der Zuster-Instellingen, die aan hoogere en meer moderne eischen voldeden. Zij hield allengs op dienst te doen. En het oogenblik brak aan, dat men gedwongen was haar te waardeeren, alleen als nationaal monument; als gedachtenis van wat de Vaderen hadden verricht ter verzachting der menschelijke ellende. Dezen toestand vond men algemeen bedroevend: dit kan niet worden ontkend. Dan, de kolonie was klein en miste de middelen om verbetering aan te brengen. Men moest zich tevreden stellen met te zorgen, dat de stichting niet ineenstortte en tot een puinhoop werd. Daar kwam op zekeren dag als consul-generaal een man van initiatief, vol geest- en werkkracht, toegerust met een taai doorzettingsvermogen, bezield met nobele aspiratiën: Jhr. Mr. J.E. de Sturler. En op zijne aanstichting was het, dat de kolonie den 27 Jan. 1902 het kloeke en eerbiedwaardige besluit nam, in plaats van het oude gebouw, een nieuw Hospitaal, geheel op de hoogte des tijds te doen verrijzen en daar achter, op een deel van het gesloten kerkhof, een ruimer, geheel op zich zelve staande kapel. Een commissie van uitvoering, uit zeven leden bestaande met Jhr. Mr. de Sturler als voorzitter, en waarin zoowel het bestuur van het Hospitaal als de Kerkeraad vertegenwoordigd waren, werd benoemdGa naar voetnoot1). Met ijver, onder den bezielenden voorgang van haar president, toog de commissie aan het werk. Door geen moeilijkheden liet zij zich bij de volbrenging van haar taak ontmoedigen, ook niet door het hooge bedrag, dat zij berekende van noode te hebben. Waar zij gelegenheid had en een open oor dacht te vinden, liet zij haar roepstem om medewerking weerklinken. De predikant der Smyrnasche kerk, de heer Le Bouvier, bracht met den steun van het hier gevormde comité tot hulp aan de Holl. kerk van Smyrna in 1905 drie maanden hier te lande door om collecte-reizen te doen en mocht ongeveer f 20.000 inzamelen. Het Vorstelijk Huis en de Regeering lieten zich niet onbetuigd. En na 6-jarigen onvermoeiden arbeid, werd den 25 Mei 1908De nieuwe Holl. Kerk en het Holl. Kerkhof te Smyrna.
de kroon op haar werk gezet door de plechtige inwijding van de nieuwe kapel en het, met Hr. Ms. toestemming naar Haar genoemde Wilhelmina-Hospitaal. | |
[pagina 72]
| |
IV.En zoo aanschouwt men op den huidigen dag in een fraai gedeelte van Smyrna een terrein, prijkende met de beide eenvoudige maar smaakvolle gebouwen, en andere getimmerten en met geboomte en daarachter het oude, wel gesloten doch weder behoorlijk in orde gebrachte Hollandsche kerkhof met zijn talrijke grafsteenen, dragende behalve van Nederlanders, de namen van Franschen, Engelschen, Duitschers, Zwitsers of Noren, daaronder ook die van drie officieren der Nederl. Marine, alle drie ridder der Ned. Willemsorde, en prijkende met het grafteeken van Hugo Freiherr von Bülow, Koninkl.-Pruissische gezantschapsraad en consul van den N.-Duitschen Bond. Dat Complex verrijst daar als monument van een eervol verleden, waarop alle Nederlanders met rechtmatigen trots mogen wijzen. Nog meer. Men kan het ook begroeten als symbool van onze nationale eenheid. In den laatsten tijd toch is het de plaats van vereeniging geworden, waar alle leden der kolonie zonder onderscheid van staatkundige of godsdienstige denkwijze als zonen van hetzelfde volk, samenkomen ter behartiging hunner gemeenschappelijke belangen niet alleen, maar waar ook in dagen van nationale vreugd de harten samenstemmen in eenzelfde bede tot den Allerhoogste voor het behoud en het heil van het dierbaar Vorstenhuis en het lieve Vaderland. Maar er is nog iets anders dat aan dit Complex in het oog van iederen Nederlander een hooge waarde en een zekere wijding geeft. Gelijk wij hierboven mededeelden, is dit terrein met den opstal, den 21 Januari 1798 het onvervreemdbaar gemeenschappelijk eigendom geworden der kolonie. Mitsdien moest het in 1810 bij de aanhechting van het Koninkrijk Holland aan het Fransche Keizerrijk, toen Nederland als aanslibsel van Frankrijk uit de rij der zelfstandige volken uitgeschakeld werd en zijn naam van den aardbodem verdwijnen moest, en al onze staatsbezittingen, ook buitenslands, in Oost en West, aan Frankrijk overgingen - mitsdien moest het in 1810 als niet behoorende aan den Staat, door de overheerschers geëerbiedigd worden en voor naasting of gewelddadigde in-bezit-neming gevrijwaard. Het bleef echt Hollandsch grondgebied, ook bekleed met het van oudsher bestaande recht om van het Hospitaal de trouwe geliefde Driekleur te laten wapperen. Of men toen, zooals de Nederl. Factory op Decima in die droeve dagen van druk en spanning, van dat recht gebruik gemaakt heeft, al dan niet - hiervan heb ik, spijt alle mogelijke door mij in het werk gestelde nasporingen mij niet kunnen vergewissen. Ik geloof echter die vraag in ontkennenden zin te moeten beantwoorden. En wel op dezen grond. In de laatste samenkomst van het consulaire college met de kolonie, samenkomst waarin de consul zijn ambt neerlêi en afscheid nam van zijn onderhoorigen, den 22 Aug. 1810, werd besloten den vlaggestok van het Hospitaal, die ten gevolge van verrotting dreigde naar beneden te vallen, te strijken. En niet aannemelijk komt het mij voor dat de Fransche consul, onder wien de Hollanders voortaan zouden ressorteeren, dien stok later zal hebben laten vernieuwen om daaraan een andere driekleur dan die zijner eigen natie, fier hare banen te zien ontplooien. Hoe dit echter zij, onbetwistbaar is het feit, dat dit Complex te Smyrna de eenige plek op de gansche wereld geweest is, die in de benauwde dagen van 1810–1813 onafgebroken echt Nederlandsch grondgebied gebleven is en uit dien hoofde voor ieder, wien Neêrlandsch bloed in de aderen vloeit, een bijzondere wijding heeft bekomen! M.A. PERK, Em. pred. Den Haag, 28 Maart 1910. |
|