Z.-Afr. studenten in Nederland.
Het is nog maar enkele jaren geleden, dat een drietal Afrikaners, dat toen in Holland studeerde, op zekeren avond bij elkaar zat en de middelen besprak om meer landgenooten voor hun studie naar Nederland te trekken. Ze waren dien avond in een gedrukte stemming en het eind hunner besprekingen was: Als er maar weer een paar in Holland zijn om ons werk voort te zetten, wanneer wij straks zijn afgestudeerd en huis-toe gaan.
Een van die drie studenten is nog in Holland, en hij heeft het mogen beleven, dat er niet een paar Afrikaners zijn om den arbeid te vervolgen, maar ruim 30. Die studenten hebben een Zuid-Afrikaanse Studenten-Vereniging te Amsterdam gesticht, welke zich ten doel stelt:
a. | Het versterken van de band van stamverwantschap en verkeer tussen Z.-A. studenten onderling, en tussen Z.-Afrikaners en Nederlanders, o.a. door vergaderingen, het inrichten van een leeskamer, enz.; |
b. | Het verschaffen van inlichtingen omtrent de studie in Nederland aan studenten uit Zuid-Afrika; |
c. | Het verwelkomen van studenten uit Zuid-Afrika; |
d. | Het hebben van een vast adres voor alle Z.-A. studenten in Nederland; |
e. | Het verschaffen van inlichtingen aan Z.-A. bezoekers te Amsterdam. |
Bij ontbinding van de Vereniging gaan de bezittingen over op de ‘Ned. Z.-Afr. Vereniging’.
Die leeszaal is hun trots. Het is er alles heel eenvoudig; maar aan den muur hangen de portretten van de Afrikaner-voormannen. Dat is de mooiste versiering. En in het bezoekersboek prijken reeds enkele beroemde namen. Dat is hun glorie. Hun boekenschat groeit snel. Dat is hun lust. In die leeszaal is hun thuis, en het hunne niet alleen, doch ook dat van Afrikaners, die in Europa op bezoek zijn. Vroeger zouden die Nederland misschien wel eens overslaan, wanneer zij de Europeesche landen bereisden. Nu niet meer. Dat thuis der Afrikaners te Amsterdam moeten zij zien, en dan weten de Afrikaansche studenten hen wel vast te houden en belangstelling te wekken voor het Holland, dat hun lief is geworden, al verlangen zij altijd naar hun zonnig vaderland.
Zoo heeft Nederland ook voordeel van deze Z.-A. Kolonie in ons midden; want zij trekt bezoekers uit Zuid-Afrika en meestal voor langeren tijd.
Die leeszaal heeft echter ook een bezwaar. De Afrikaners sluiten er zich te veel op. Maar dat wordt voorkomen, waar Amsterdamsche families hun huizen openzetten voor deze jonge mannen, en er hen laten verkeeren, jong met jong vooral. De Afrikaners zijn huiselijk. Nu komen zij nog elken Zondagavond te zamen bij den heer en mevrouw Spies, hun landgenooten, en maken muziek, zingen en gezelsen er.
De Afrikaners te Amsterdam denken er over een voetbal-club te stichten en dan hun Nederlandsche boeties eens uit te dagen. Er zijn beste spelers onder hen.
Zoo zijn we weer gekomen tot de goede dagen van Klikspaan, toen de Afrikaners, die men dan Kapenaars noemde, gaarne geziene jongemannen waren in onze Universiteitssteden. Dat zijn zij nu niet minder.
* * *
Kort geleden zijn weer drie Afrikaners in Holland gekomen om er in de godgeleerdheid te studeeren, twee te Amsterdam en een te Utrecht. Straks komen nog een paar onderwijzers om zich hier verder in het Hollandsch te bekwamen en enkele medische studenten.