het geval aan iemand kon meedeelen, met het gevolg dat de zaak op nieuw werd onderzocht, Gorselé in vrijheid werd gesteld en ten slotte in beroep werd vrij gesproken.
De man mocht van geluk spreken. Hij was er ten minste heelhuids afgekomen en zijn hoofd stond nog op zijn romp toen hij de gevangenis verliet. Wel was hij een tijd lang zijn werk kwijt geraakt, wel had daardoor zijn gezin gebrek geleden, maar wat kon dat de Waalsche rechters schelen. Zij waren toch niet betaald om Vlaamsch te verstaan! En waarom kende die Vlaming dan toch ook geen Fransch?
Coucke en Goethals, zaliger gedachtenis, waren er indertijd niet zoo gemakkelijk afgekomen. Zij ook kenden geen Fransch, zij ook verschenen voor Waalsche rechters, zij ook konden geen uitleggingen geven zooals 't behoorde, zij ook werden het slachtoffer van een vergissing, maar het kostte hun het hoofd.
En de moraal van het gebeurde is, dat in 1910 Vlamingen nog even onrechtvaardig kunnen behandeld worden als in 1865, dat zij in Waalsch-België beschouwd worden niet als Belgen, maar als Walen.
Wij zouden daarover zelfs niet klagen, indien het niet was dat elke poging, die wordt aangewend om ook aan de in het Walenland gevestigde Vlamingen, die het Fransch niet machtig zijn, zekere taalrechten te verzekeren, van wege de ‘Wallonisants’ met kracht teruggedreven wordt, en indien niet degenen, welke Vlaamsch-België bewonen en geen Nederlandsch kennen, daar alle mogelijke gemak, al de gewenschte waarborgen vinden, dat hun nooit onrecht kan geschieden, voortspruitende uit hun onkunde van het Vlaamsch.
Wanneer wij de laatste volkstelling, die van 1900, nagaan, dan leeren wij dat in dat jaar in de Vlaamsche provincies, het aantal Vlaamsch-onkundige personen als volgt was:
Antwerpen |
|
10.035 |
West-Vlaanderen |
|
26.982 |
Oost-Vlaanderen |
|
8.164 |
Limburg |
|
8.306 |
|
_____ |
|
Totaal |
53.487 |
Terwijl in de Waalsche provincies, het aantal Fransch-onkundige personen als volgt was:
Henegouwen |
|
15.231 |
Luik |
|
15.772 |
Luxemburg |
|
167 |
Namen |
|
524 |
|
_____ |
|
Totaal |
31.694 |
Wij weten dat bij zoo een volkstelling door de overheid al het mogelijke gedaan wordt om het getal der Nederlandsch-sprekenden te verkleinen en bij gevolg dat der Fransch-sprekenden te vergrooten, en wij kunnen dus aannemen dat het eerste cijfer te hoog, het tweede te laag genomen is. Doch wij zullen niet eens zoo ver gaan en veronderstellen dat de getallen nauwkeurig zijn. En dan komen wij tot de gevolgtrekking dat voor de 54.487 uitsluitend Franschsprekenden in Vlaanderen, daar alles, onderwijs, gerecht, bestuur tweetalig is, maar dat de 31.694 uitsluitend Vlaamsch-sprekenden in Wallonië zich slechts aan de eentaligheid van de streek te onderwerpen hebben. En dat is een schreeuwende onrechtvaardigheid, dat is de zonderlinge gelijkheid tusschen de Belgen waarover hooger gesproken werd.
Indien men België als een tweetalig land beschouwt, zooals men toch zoo gaarne doet, wanneer het in het voordeel der Vlaamsch-onkundigen is, dan moet die tweetaligheid overal bestaan, in Vlaamsch-, zoowel als in Waalsch-België; maar het is een misdadige inconsequentie Vlaamsch-België alleen als een tweetalige en Waalsch-België als een eentalige streek te beschouwen, omdat de Vlamingen van zoo een toestand de slachtoffers zijn.
Eentaligheid in Vlaanderen en ook in Wallonië of tweetaligheid door heel het land, daarbuiten kan en mag men niet gaan, al komt ons de eerste oplossing als de meest wenschelijke voor. De ratio loei en niet de ratio personae zou in taalopzicht moeten gelden.
Zoo denken ten minste de Walen er over! Want hebben wij onlangs den Senaat niet de bepaling zien verwerpen, waarbij de Kamer had vastgesteld dat de griffier van de werkrechtersraden door heel het land Nederlandsch en Fransch zou moeten kennen? Daartegen kwamen de Waalsche senatoren op, die het al heel goed vonden dat in Vlaamsch-België de griffier Nederlandsch moest kennen! Zij konden onmogelijk aannemen dat men van Waalsche ambtenaren de kennis van het Nederlandsch eischte. En, zeer terecht trouwens, deden zij opmerken dat, wanneer men het van de griffiers der werkrechtersraden vroeg, men het weldra ook zou verlangen van de arbeidstoezichters, van de vrederechters, van nog andere ambtenaren. En de senator Berryer riep heel pathetisch uit: ‘De helft van België ontsnapt ons reeds, - daarmede werd natuurlijk Vlaamsch-België bedoeld, - omdat wij, Walen, in Vlaanderen Vlaamsch moeten kennen, indien wij er een openbaar ambt willen bekleeden.’
En een andere senator, de heer Dupont, herinnerde, misschien in een aanval van krijgshaftigheid, hoe de Belgen in 1830 in opstand waren gekomen, tengevolge van de taalwetten door Koning Willem I uitgevaardigd. Wilde hij daardoor misschien met een nieuwe omwenteling dreigen of wilde hij de sedert 1830 verongelijkte Vlamingen aanzetten om het voorbeeld van hun voorvaderen na te volgen?
Maar stellig is het dat, indien aan een Waal moest gebeurd zijn wat aan den Vlaming Gorselé overkomen is, heel Waalsch-België in rep en roer zou hebben gestaan.
De Vlamingen hebben echter geduldig leeren zijn en zij zijn zoo toegevend geworden, dat onrechtvaardigheden als die, welke in dit maandoverzicht gewraakt worden, hen vrijwel onverschillig laten, slechts even de oppervlakte van hun opperhuid raken, maar nauwelijks tot hun diepste binnenste doordringen. Want als het zoo niet was, dan zouden zij zich zeker niet zoo lang met die zonderlinge gelijkheid tevreden gesteld en reeds veel verder in hun strijd voor hun ontvoogding gestaan hebben.
Doch wij hebben het hier al meermalen gezegd: de ware vijand van de Vlamingen huist in het hart van de Vlamingen zelf.