tjes. Dat vinden jelui kinderachtig? Ja klonk 't. Toen heb ik hun uitgelegd, waarom het was en dat begrepen ze.
Eens op een avond had een van mijn zangers in Diligentia zijn cither meegebracht. Juffrouw, mag ik wat voorspelen, vroeg hij. Goed, zei ik, en toen begon hij een liedje dat hij in Casino gehoord had. Ze zongen dadelijk allemaal mee en toen 't uit was, zei ik: Heel aardig, maar ik heb geen woorden gehoord. Die kennen we ook niet, riep er een uit de zaal. Dat was koren op mijn molen.
En hoe leert U hun dan de wijs?
Die zingen we voor. Dat doet gemeenlijk een van mijn leerlingen en juffrouw D. Gramsbergen begeleidt op de piano. Ze is dol op muziek, en toch offert ze voor die zangavonden heel wat concerten en opera-uitvoeringen op. Dat mag wel eens vermeld. Maar 't is een dankbaar werk, dat moet ik zeggen. Er zijn er bij van de eerste avonden af. Beneden de veertien jaar nemen wij ze niet aan. Ik herinner me nog goed, hoe een der eerste avonden een meisje, een kind niet ouder dan een jaar of dertien, met haar moeder mee kwam. Na een paar avonden komt ze alleen. Ja, ziet U, juffrouw, mijn moeder is ziek, of zij nu toch mocht blijven; want ziet U, moeder wilde de nieuwe liedjes van mij leeren. Een jonge man is er ook van het begin af bij. Als ze nu heel goed hun best doen, mogen ze eens alleen een liedje zingen. Dat is een onderscheiding. Die jonge man nu had nog nooit eens alleen gezongen. De meisjes plaagden hem er altijd mee; hij durft niet, zeiden ze. Maar onlangs heeft hij toch zijn eerste lied voorgedragen.
En was 't goed?
Ze klapten in de zaal in de handen, en nu durft hij wèl. In het begin kwamen er ook oudere vrouwtjes bij. Maar die zijn al gauw weg gebleven; jammer genoeg. Ze konden niet tegen 't jonge goedje op. Aardig is ook het geval van den vader, die vaart, en telkens aan zijn zoon vraagt, als hij weer thuis is: Laat me eens hooren, wat je voor nieuws op de zangavonden geleerd hebt.
Thuis zingen ze onze liedjes, dat merk ik wel; maar op straat hoor je ze nog niet veel. Alleen in de buitenwijken, schijnt het. In de binnenstad durven de meisjes niet. Dan loopen dadelijk jongens mee. Maar dat komt ook wel, verzekerde juffrouw Scholten met onverwelkbaar optimisme.
Den tekst der liederen krijgen ze niet in handen. Alleen als het seizoen geëindigd is - het loopt van begin October tot einde Mei - geven we allen deelneemsters en deelnemers tot aandenken een net boekje met den tekst der liederen, aangeleerd op de zangavonden.
Het is verbazingwekkend, hoe gauw ze die liederen leeren. Ik moet maar zorgen, dat ik elke week wat nieuws heb, want anders vervelen ze zich. Laatst had ik een moeilijk liedje: Minneliedje, van Leo Bouchery, muziek van Julius J.B. Schrey. Ik zeg: Jongens, dat is lastig! Ik weet niet of het wel zal gaan. Met roept er een achter uit de zaal: Wie niet waagt, die niet wint. Juist, zoo denk ik er ook over, antwoord ik, en daarom zullen we 't eens probeeren. En 't ging best. 't Is heelemaal niet moeilijk, meende er een. Dat komt, omdat jelui zoo knap bent, zei ik.
Met de Heije-feesten hebben we meegewerkt aan den feestavond in de Doelenzaal. Men was bij mij gekomen of ik de heele zaal aan het zingen zou kunnen krijgen? Natuurlijk, had ik geantwoord. En òf ze gezongen hebben, eerst 't refrein van Moet je varen, van Verhulst, en toen In 't Voorhout; ons koor eerst en daarna de heele zaal. Na afloop zeiden de menschen, dat ze nog nooit zoo'n prettigen avond hadden gehad. Dat nooit bij wijze van spreken natuurlijk.
En wat zingen ze nu 't liefste?
Ja, dat is moeilijk zoo in eens te zeggen. In 't Voorhout en Moet je varen vallen altijd in den smaak en Het Lied van den smid, van Fr. Andelhoff ook. En de liedjes van Hullebroeck en Wierts niet te vergeten. Maar er zijn er zoo veel. Mooi vinden ze tegenwoordig Hollands Vlag, van Wierts.
Juffrouw Scholten heeft aan den toondichter toestemming gevraagd om dit lied in Neerlandia te mogen opnemen. Nu kunnen onze lezers oordeelen of zij den smaak van de Rotterdamsche zangeressen en zangers deelen. Wij twijfelen niet.
De overige coupletten luiden als volgt:
Zijn er reiner, blijer kleuren?
Of je vaart in Noord of Zuid,
Heel de lucht schijnt op te fleuren,
Strijkt ze er op haar frischheid uit.
En je Hollandsch hart wordt wee,
Wappert met haar dundoek mee.
Als je haar in vreemde baaien,
Mijlen ver van eigen strand,
Zwierig van den mast ziet waaien
Als een groet van 't vaderland,
Voel je een vreemd' verheugenis,
Voel je eerst recht, hoe mooi zij is.
Tot slot het eerste couplet.
* * *
Ten slotte hebben wij zoo'n zangavond bijgewoond. Wat heerschte daar een prettige toon. Nu en dan een rake kwinkslag; maar altijd aandacht bij het werk. We hebben dapper meegezongen. Dat kon ook niet anders: je moet meedoen of je wilt of niet. Van Marleentje. Er ging een blij ha! op, toen mejuffrouw Scholten het aankondigde. En Holland's Vlag. Juffrouw, mogen we opstaan? vroegen ze. Het mocht, en opgewekt ging het, uit volle borst. Sarlotteken, van Wierts, werd eveneens met instemming ontvangen. Toen hebben wij het Minneliedje, van Schrey, ingestudeerd. 'n Echt concertstuk, zei er een in onze buurt. Onze redactie zingt 't nog. Bewijs, dat het ingeslagen heeft. Tot slot nog de Huiselijke Haard, van Hendr. van Tusschenbroek. Jongens, dat was moeilijk met zijn overgang van mineur in majeur. Maar zuiver ging het, zonder zakken.
Met het gezellig gevoel van een prettig besteden avond zijn we huiswaarts gespoord en we hebben telkens gedacht: wat 'n mooie taak voor onze Afdeelingen in Noord-Nederland. Men heeft zoo dikwijls gezegd, dat de Nederlander niet van zingen houdt. Dat is onwaar. De Rotterdamsche avonden hebben dit bewezen. Maar op de leiding en de liefde voor de taak komt het aan.