Het werk van het Perskantoor.
Dat er een Perskantoor van het Algemeen Nederlandsen Verbond bestaat, mag wel van algemeene bekendheid worden geacht. In 1899 opgericht, heeft het zich gedurende den Z.-Afrikaanschen oorlog uitsluitend bezig gehouden met het bepleiten van de rechtvaardigheid der Afrikanerzaak en het weerspreken van onjuiste berichten, over de Afrikaners in de buitenlandsche pers. Na den vrede van Vereeniging heeft het zijn taak uitgebreid en treedt het op, overal waar in het buitenland de Nederlandsche, Vlaamsche of Hollandsch-Afrikaansche belangen worden geschaad door onware voorstellingen.
De ervaring gedurende den Zuid-Afrikaanschen oorlog opgedaan, kwam het daarbij bizonder goed te stade. Het had in die dagen, vooral in den eersten tijd, geleerd, wat het moest nalaten en welke wegen het moest vermijden, als het zoo veel mogelijk zijn doel wilde bereiken.
De ondervinding had het onder meer getoond, dat tegenspraken, van Holland uit naar het buitenlandsch blad gezonden, hoogst zelden gastvrije opname vonden en dat die wijze van werken bovendien niet doeltreffend was, omdat tegenspraak de verkeerde voorstelling dan steeds te langzaam achterhaalde.
De terugslag moet den uitval onmiddellijk volgen.
Daarvoor was het noodig dat wij in het buitenland onze vertegenwoordigers hadden. Mannen, gezien in de wereld der journalistiek en bekend en vertrouwd met persgebruiken, mannen met takt vooral, die de waarheid konden zeggen, bezadigd en waardig, zonder nationale gevoeligheden te kwetsen. Want dit is de groote fout, wanneer leeken zich met dezen arbeid inlaten, dat zij steeds te fel zijn en zelden zich in den gedachtengang van den vreemdeling kunnen indenken. Zij wonden zijn trots en de redactie wijst hun verweer onherroepelijk naar de papiermand.
Bovendien is zulk een in het land gevestigd vertegenwoordiger minder vreemdeling dan wij in Nederland, en kan hij door persoonlijk bezoek aan de redactie of door hulp van een bevriend, invloedrijk politicus in het vreemde land meermalen een tegenbetoog geplaatst krijgen, dat eerst geweigerd is.
In vele belangrijke zaken heeft ons kantoor door zijn optreden in het buitenland wanvoorstellingen doen wijken voor juistere waardeering. De opsomming dezer feiten zou hier een te lange lijst vormen. Het zou bovendien niet dienstig zijn aan de zaak, al die welgeslaagde pogingen openbaar te maken.
Maar niet in het tegenspreken moeten wij onzen voornaamsten arbeid zoeken, veel meer in het trachten te voorkomen, dat zich verkeerde meeningen vestigen, en dit is alleen weer te bereiken door vertegenwoordigers van het Perskantoor in de drie voornaamste Europeesche hoofdsteden, Londen, Parijs en Berlijn; maar in Londen vooral, want de Z.-Afr. oorlog en de Kongo-kwestie hebben bewezen, hoe gemakkelijk het Engelsche volk door zijn pers is op te winden. Heeft in Maart 1901 Lord Lansdowne, de toenmalige Minister van Oorlog, in het Engelsche Hoogerhuis niet erkend, dat Engeland reeds in Juni of Juli 1899 tot den oorlog met de beide Z.-Afr. republieken zou zijn overgegaan, indien het land maar tot den krijg bereid was geweest? De regeering wenschte ernstig, dat het land naast haar zou staan. Welnu, de Engelsche pers, en vooral de Jingo-pers, heeft in den tijd tusschen Juni en October het Britsche volk tot oorlogswoede weten op te zweepen. In Engeland dus is de invloed van de dagbladpers op het volk misschien wel het grootst, en dat daar dus juiste begrippen omtrent ons heerschen, is voor den Nederlandschen stam van het meeste belang.
Wij moeten steeds waakzaam zijn. Alle verkeerde meeningen, die zich kunnen vastzetten, van den aanvang af ophelderen. Wij moeten niet meenen dat bespotting geen kwaad doet. Zij kweekt minachting en op dien bodem woekert alle kwaad gemakkelijker. De onkunde bij de buitenlandsche journalisten omtrent alles wat den Nederlandschen stam betreft, moet worden weggenomen. Daarvoor is een voortdurende en nauwere omgang met hen noodig. Onze vertegenwoordiger moet de vraagbaak zijn van den buitenlandschen journalist. En dat is hij reeds en wordt hij meer en meer.
Onze vertegenwoordigers treden dus geheel zelfstandig op, waardoor snel handelen mogelijk is. En indien noodig, kunnen zij dadelijk de hulp van het centraalbureau, het Perskantoor te Dordrecht, inroepen om onmiddellijk, hetzij per brief, hetzij telegrafisch, alle gewenschte inlichtingen te verkrijgen.
Zoo is onze organisatie sedert 1902, en de ervaring heeft ons geleerd, dat zij beter doel treft dan welke ook, vooral wanneer zij wordt aangevuld door het verschaffen van inlichtingen aan de correspondenten van buitenlandsche bladen in ons land en het weerleggen van onjuiste en onware berichten in die landen, waar geen vertegenwoordigers van ons kantoor gevestigd zijn. Door de medewerking van buitenlandsche leden van het A.N.V. wordt het ook die taak mogelijk gemaakt.
Bij de waardeering, die wij van verschillende zijden voor ons werk reeds mochten ondervinden, en vooral van de zijde van de in deze niet het minst bevoegden, onze Nederlandsche bladen, verheugt het ons dat die waardeering thans ook openlijk in 's lands vergaderzaal is uitgesproken bij monde van den heer Van Vuuren, den afgevaardigde voor Zevenbergen, die het voorstel van den Minister van Buitenlandsche Zaken om een persambtenaar aan zijn Departement te verbinden, o.a. met deze woorden bestreed: ‘Er zijn andere manieren om onjuiste berichten te doen tegenspreken. De Minister informeere maar eens bij het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat reeds vaak met veel succes is opgetreden’.