gebeurtenis, voorkomen, die ik zo vrij ben hier over te schrijven:
‘Mijne gedachten zijn thans gedurig bezig met het heengaan van Professor Hofmeyr. Hij was steeds zoo rechtop, fier, bedrijvig, levensvol, dat zijn afsterven, niettegenstaande zijn bijna 83 jaren. mij even onverwacht op het lijf kwam, als ware hij geen veertig. Wij zullen hem missen in vele opzichten, maar wij, zijn familieleden, vooral als trooster in tijden van bezoeking en droefheid. Zijn weerga aan krank- en doodbed heb ik nimmer ontmoet. Het sterven verloor in zijn bijzijn bijna al zijn verschrikking. Voor hem had de dood niets afschrikwekkends, en zijn eigen blijmoedig gevoel op dat punt wist hij als in te geven in zijn omstanders. Zijn gedachtenis zal in menig hart lang, lang voortleven.’
Wat een in weinig woorden alles zeggende getuigenis! Hoe waar! Daarin lag voor een goed deel de geheime kracht van de heer Hofmeyr als spreker en als schrijver.
Samen gingen we van president Steyn. Onze dames wandelden vooruit; wij volgden. De heer Hofmeyr sprak me over allerlei, ook over zijn gezondheidstoestand, die, zei hij, lang niet bevredigend was. De gewenste en verwachte baat had hij bij de behandeling in Duitsland niet gevonden. De zeereis - hij zou 30 Oktober scheep gaan - kon, wie weet, veel bijdragen tot herstel van krachten. En dan, de gedachte: huistoe!
We spraken ook over de grote gebeurtenis van de jongste tijd, over de politieke eenwording van Zuid-Afrika en wat die aan dure verplichtingen met zich meebrengt: voorop, de gebruikmaking van onze zwaarverkregen taalrechten. We spraken ook over de aanstaande verkiezing van leden voor het eerste Unieparlement, over het eerste ministerie en wat niet al.
We kwamen waar onze wegen scheiden. We zouden elkaar de volgende avond weer zien bij hem aan huis: 3, Whitehall Court. Mevrouw en hij waren alleen; de jonge nicht, mej. Hofmeyr, was nog niet terug van het vasteland, maar kon elke dag komen. Ze kwam, op Zaterdagmorgen, omtrent een kwartier voor zijn dood aan.
Het gesprek van die Donderdagavond liep over allerlei. Het is me nu, na al wat er zo kort daarop gebeurd is, als zat ik, zonder het te weten, te luisteren naar een stem uit het graf!
Bij het scheiden spraken we af, elkaar Zondag weer te zien. De Zondag is in Londen, voor wie niet naar kerk gaat, spreekwoordelik saai. Wij zouden echter samen gaan kerken, bij dr. de la Faille, van de Hollandse kerk in Austin Friars. De heer Hofmeyr kende de dominee; ten minste hij had hem bij gelegenheid van een vorig bezoek ontmoet, en zou hem graag horen. Ook president en mevr. Steyn zouden meegaan.
Dat was de afspraak Toen de Zondag kwam, had de heer Hofmeyr zijn laatste Zondag op aarde reeds beleefd.
Zaterdagmorgen viel de slag.
Ik ging president Steyn in de namiddag zien, om af te spreken omtrent de volgende dag. Hij trad de kamer binnen met de vraag: ‘Is 't niet treurig?’
‘Wat? Het weer?’, vroeg mijn vrouw met het oog op de regen buiten.
‘Neen, van meneer Hofmeyr. Weet u 't dan niet? Men heeft toch getelefoneerd.’
Een ogenblik later, en we wisten van het verlies waar duizenden om treuren.
En sedert hebben we aan niets anders gedacht.
Donderdag wordt aan het sterfhuis een korte lijkdienst in de Hollandse taal gehouden. Daarna wordt het stoffelik overschot van de grote volksvriend vervoerd naar de boot om, evenals dat van zijn grote tijdgenoot, Paul Kruger, in het land hun zo lief te rusten. President en mevr. Steyn vergezellen de treurende weduwe en nicht van hem, die in dienst van zijn land de lange reis hierheen ondernam en tans terugkeert, zijn taak volbracht, om een laatste rustplaats te vinden aan de voet van de oude Tafelberg, in de schoot van de grond hem dierbaar bovenal.
Over zijn betekenis als politicus, zijn verdiensten als volksleider, spreek ik niet. Dat voegt anderen, meer bevoegd te spreken en te oordelen dan iemand, die tot nog toe gelukkig genoeg is geweest, zich buiten het politieke strijdperk om te bewegen.
Over Jan Hofmeyr als vriend en kampvechter voor de rechten van zijn taal mag ik niet zwijgen. Tegenover zijn taal wist hij zijn plaats. Met het zwaard aan de zij, dat is, met de pen in de hand, met het woord op de tong, met geheel zijn hart wist hij in de bres te treden, waar het gold de belangen en de rechten van zijn taal te verdedigen. Aan hem toch is het te danken, dat er sedert 1881 in het Kaapse Parlement Hollands mag worden gesproken. Op het Taalmonument te Burgersdorp prijkt dies, niet onverdiend, zijn naam naast die van de twee andere kloeke volksvertegenwoordigers van die dagen, aan wier moed en beleid de eer van deze daad toekomt. In 1890 werd, mede door zijn toedoen, de Z.A. Taalbond opgericht. Hoe hij dit lichaam tot op de dag van zijn dood toe heeft gesteund, zullen mannen als prof. de Vos en prof. Moorrees, die van het begin met hem in het Bestuur van de Taalbond hebben gezeten, dankbaar en geredelik getuigen. Toen in 1903 het pleit voor de invoering van de Vereenvoudigde Schrijftaal was gewonnen, trad Jan Hofmeyr andermaal aan de spits, om de officiële erkenning van de verschillende departementen van onderwijs in Zuid-Afrika en van de Raad van de Kaapse Universiteit te vragen en te verkrijgen voor de vereenvoudigde vorm van onze schrijftaal, die tans op alle scholen door de lengte en breedte van het land gebruikt wordt. Aan zijn persoonlike invloed vooral is het te danken, dat het Victoria-kollege te Stellenbosch van alle inrichtingen voor hoger onderwijs in Zuid-Afrika de eerste is geweest, om in het bezit te komen van een volle leerstoel voor de Hollandse Taal- en Letterkunde. Een van zijn laatste diensten de taal bewezen, was de pasgestichte Z.A. Akademie voor Taal, Letteren en Geschiedenis mede te helpen oprichten. En toen, na zijn vertrek naar Engeland, op het kongres te Bloemfontein de voorgestelde stichting tot stand kwam, werd de heer Hofmeyr al dadelik gekozen als een
van de dertig mannen, uit wie de eerste Akademie zal bestaan.
Dàt en veel meer dan dat zijn dingen, die ik weet en die ik met oprechte dankbaarheid en innige weemoed getuig, waar Zuid-Afrika andermaal weent over het verlies van een van haar grootste zonen.