len er evenzoo velen noodig zijn om de bosschen in orde te houden.
Als het noodig is, moet men er ook niet tegen opzien gronden voor dit doel te onteigenen, de gemaakte kosten zullen later met woeker terugbetaald worden en de ingezetenen bovendien in staat zijn hieraan door een waterbelasting bij te dragen.
Maar tevens vergete men niet het uitvoeren van hout en mest te verbieden. Want dommer en roekeloozer bedrijf is wel niet denkbaar.
Het zwaartepunt der ontwikkeling van Curaçao moet in de bebossching en watervoorziening en ook in nijverheid en handel gezocht worden, eerst als de eerste voltooid is kan de landbouw aan de beurt komen en zal hij ook voor de wereldmarkt kunnen gaan werken.
Prof. Martin heeft in zijn studie over West-Indië o.m. ook op de onbeholpen wijze gewezen, waarop op Curaçao de vischvangst wordt uitgeoefend, terwijl dit beroep door de vischrijkheid van het water zeer winstgevend kon zijn.
Zou het dus niet wenschelijk en mogelijk zijn een maatschappij in het leven te roepen die daar met een paar stoomtrawlers het bedrijf wil gaan uitoefenen?
Zoo heeft Prof. Suringar bij gelegenheid van hetzelfde bezoek aan het eiland de vraag opgeworpen, of de oesterteelt daar niet veredeld zou kunnen worden.
Beide vraagstukken zijn de moeite van een studie waard, daar gezouten visch een uitstekend uitvoerartikel zou zijn en versche visch en oesters ook goede eetwaar voor de Willemstad aandoende stoomschepen.
En die haven zelf, kan daar niet meer voordeel van worden getrokken?
Kan b.v. een der vele kleine scheuren in de rifformatie van de haven of van het Schottengat niet afgedamd en in een droogdok herschapen worden?
Men zal mij tegenwerpen, dat er nog nooit schepen naar Willemstad zijn gekomen om er te dokken.
Natuurlijk, er valt op Curaçao geen regen, omdat er geen bosch is en geen schip komt er dokken, omdat er geen dok is, maar is er bosch, dan zal er ook regen vallen en is er een droogdok dan zullen schepen er gaan dokken.
Regeeren is vooruit zien!
Wij hebben onlangs in de bladen gelezen met welk een schitterenden uitslag de radiographie een scheepsramp in de Amerikaansche wateren heeft weten te voorkomen. Curaçao bezit thans ook een inrichting voor radiographie en toch weifelt de Regeering haar te behouden, althans in het Koloniaal Verslag over 1908 staat, dat zij voorloopig daar zal blijven.
Voorloopig! Het staat er. De radiographie is een gevolg en een middel van vooruitgang. Denkt de Regeering nu soms, dat de radiographie binnenkort reeds verouderd en door iets beters, volmaakters vervangen zal zijn, of vat zij de vooruitgang zelf slechts als voorloopig op om door achteruitgang gevolgd te worden?
Wat eenmaal tot stand is gekomen, moet gehandhaafd blijven en tot grondslag van verder voorwaarts streven dienen. En al zou de inrichting ook in een geheel jaar geen enkelen dienst bewijzen, een enkele in vele jaren, het voorkomen van een scheepsramp, kan haar behoud rechtvaardigen.
Te meer nu de schepen van alle groote interoceaanlijnen van een radiographische inrichting zijn voorzien, kan die van Curaçao wezenlijke diensten bewijzen, die nog grooter gevolg zullen kunnen hebben, indien er in Willemstad een paar zeesleepbooten gestationeerd worden, die aan in nood verkeerende vaartuigen hulp kunnen verleenen.
Willemstad zal voor de vaart langs Panama kunnen worden wat Singapore thans voor de vaart op China is, het zal een eerste klasse transito- en marinestation kunnen worden, maar dan dient men nu reeds met de voorbereiding te beginnen, zoodat de haven volkomen uitgerust is en als zoodanig bekend staat, als het Kanaal voor het verkeer geopend wordt.
Van Willemstad kunnen ook Stoomvaartlijnen uitgaan naar de havens van de Kleine en Groote Antillen, naar de West en naar de Oostkust van Zuid-Amerika en daardoor voedingslijnen worden voor de West-Indische mail.
Het is mogelijk en waarschijnlijk, dat die lijnen in den eersten tijd geen winst zullen afwerpen, doch dit moet van haar stichting niet doen afzien; steun van het rijk kan daarin tegemoet komen.
Ook in dit opzicht verlate men het standpunt van ‘giving too little and asking too much’, want zijn eenmaal de lijnen tot stand gekomen en is Curaçao zelf door gepaste middelen tot bloei gebracht, dan zullen zij wederkeerig een gunstigen invloed op elkander uitoefenen.
En dan zie ik nog later van hier uit over Curaçao en Panama een lijn naar Peru en Chili, een andere naar San Francisco en een derde naar Japan en China.
In een paar notedoppen hebben onze voorouders Indië en de Wereld veroverd. Wij moeten hen niet alleen loven doch navolgen, en niet alleen fier zijn op ons kunnen, doch dit ook toonen door te doen. Het is zelfs loffelijker bij half kunnen iets te doen, dan veel te kunnen en niets te doen.
Aan den moedige behoort de wereld!
Amsterdam, Aug. 1909.
R.A. OOSTERHOUT.