aangeeft zijn de kaarten hoofdzaak en wordt dan daarbij een beschrijvende tekst gegeven, die door den omvang van de stof nog al uitgebreid is geworden.
De eerste kaart stelt het groote zeegebied voor, zooals dat gevormd wordt ten Noorden door Noord-Amerika, ten Westen door Midden-Amerika, ten Zuiden door Zuid-Amerika en ten Oosten door den Atlantischen Oceaan. Dit gebied op de kaart? ‘West-Indië’ genaamd, is duidelijk en met forsche trekken weergegeven met de verschillende internationale stoomvaartlijnen, terwijl bij elk afzonderlijk land of eiland zeer practisch de uitvoerproducten staan aangegeven, door cijfers in een blok, die verwijzen naar eene op de kaart aanwezige verklaring. Het is een mooie, duidelijke kaart, die, een juist denkbeeld geeft van het reeds zeer aanzienlijke internationale stoomvaart- en handelsverkeer in West-Indië. Aan schoonheid had de kaart gewonnen, indien ze met kleuren ware bewerkt. Dit geldt ook voor de 3 andere kaarten, achtereenvolgens voorstellende de Nederl. West-Indische Koloniën Suriname en Curaçao, Mexico en de landengte van Panama met het sluizenkanaal.
Aan deze kaarten gaat vooraf eene beschrijving in den vorm van korte aanteekeningen van de verschillende Staten en Koloniën, die tot Midden-Amerika, de Antillen en de Noordkust van Zuid-Amerika behooren.
Die beschrijving vangt met Suriname aan, verstrekt vervolgens gegevens omtrent Fransch- en Britsch-Guyana, Venezuela en Columbia, de kleine en groote Antillen en eindigt met Mexico en de republieken van Midden-Amerika, met Panama als slot.
Het doel van deze sympathieke uitgaaf wordt door den Directeur van het Bureau voor Handelsinlichtingen te Amsterdam, de heer O. Kamerlingh Onnes, in zijne inleiding tot het werk, in de volgende bewoordingen medegedeeld:
‘Nederlandsch West-Indië van een zaken-standpunt beschouwd te zien, voor Suriname en de Nederlandsche eilandengroepen de plaats aanwijzen, die zij innemen als deel van het handelsgebied, dat door het Panamakanaal weldra de aandacht van de geheele wereld tot zich zal trekken; dit zakelijk doel heeft ons voor oogen gestaan bij de samenstelling van het tweede nommer der serie: van Looy's Handelskaarten met tekst’.
En na onze groote stoomvaartlijn in gindsche gewesten, den Koninklijken West-Indischen Maildienst genoemd te hebben, gaat de inleider aldus o.m. voort:
‘Het wil ons toeschijnen, dat een nog grooter verkeersgebied voor de Nederlandsche stoomvaart in uitzicht mag worden gesteld.
Wordt in Nederlandsche zakenkringen aan de beteekenis van Mexico, Guatemala, Nicaragua, Panama en Columbia, meer aandacht geschonken, dan laat het geen twijfel, of ook deze gewesten zullen de Nederlandsche vlag aantrekken. Daarop licht te doen vallen, schijnt ons een eisch des tijds’.
‘Welke de juiste handelspositie zijn zal, die West Indië en vooral Midden-Amerika, na de openstelling van het Panama-kanaal zal innemen, valt moeilijk te voorspellen. Dit evenwel staat vast, dat eene snelle ontwikkeling der omringende Republieken, zoo ruimschoots gezegend met uitvoerproducten van landbouw en mineralen rijkdom, niet achterwege kan blijven.
Niet dan, reeds nu stelt het Panama-kanaal den eisch aan den Nederlandschen handel in alle Republieken van Midden-Amerika de Nederlandsche zaken-verbindingen krachtig uit te breiden’.
Het komt ons voor dat de heer Onnes aldus op voortreffelijke wijze de aandacht voor de uitgave heeft gevraagd.
Dat deze uitgave financieelen steun heeft genoten van de Departementen van Koloniën en van Buitenlandsche Zaken en ook krachtig is bevorderd door lichamen als de Surinaamsche Bank en den Koninklijken West-Indischen Maildienst geeft aan het woord van den heer Onnes nog meer aanspraak om gehoord te worden en waarborg dat hetgeen in het boekwerk is medegedeeld, juist is. Trouwens de geraadpleegde bescheiden, voor een deel in bijlage C opgegeven, versterken den indruk van betrouwbaarheid, die van dit werk uitgaat.
Wij zouden na deze mededeelingen kunnen volstaan met eene opwekking aan alle belangstellende leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond om nader met de nieuwe uitgaaf van v. Looy kennis te maken en haar als gemakkelijk handboek over West-Indië eene plaats in de bibliotheek in te ruimen, indien wij niet meenden onze belangstelling in het verrichte werk ook te moeten toonen door enkele woorden van opbouwende critiek.
De bewerkster, F. Weill, ons op het titelblad genoemd, heeft blijkbaar eene zeer moeilijke taak gehad, indien wij in de inleiding juist lezen, dat de beschreven landen niet door haar zijn bezocht. Zij heeft haren weg moeten vinden in de massa officieele en niet officieele litteratuur om daaruit samen te vatten wat voor het met deze uitgaaf te bereiken en te dienen publiek van belang kon zijn.
Het wil ons voorkomen, dat niet altijd scherp het kader voor oogen is gehouden, waar binnen de te verstrekken gegevens zich moesten bevinden. Naar mate van de beschikbare bronnen leest men van het eene land meer bijzonderheden dan van het andere, onafhankelijk van de meerdere of mindere belangrijkheid, terwijl niet overal wordt medegedeeld wat als mededeeling verwacht mocht worden. Zoo missen wij voor onze eigen koloniën Suriname en Curaçao eenige gegevens over het Munt- en het Bankwezen, die wij, wat het Muntwezen althans betreft wèl vinden opgeteekend ten aanzien van b.v. Demerary, Haïti en Panama. Bij enkele landen vinden wij vermeld de handelsbeweging met Nederland, bij de meeste echter niet. Wij missen ook eene opgaaf van de Stoomvaartverbindingen van ieder land met de buitenwereld in dien zin, dat kan worden nagegaan hoe dikwijls eene Stoomvaartlijn een land of plaats aandoet, in aansluiting aan de lijst van Stoomvaartlijnen in Bijlage A opgenomen. Cayenne wordt b.v. slechts eens per maand door een Fransche mailboot bezocht. Wij kunnen verder niet zien, hoe het verkeer is tusschen de eilanden van de kolonie Curaçao onderling en met de buitenwereld, terwijl wij vóór Suriname ook noode missen een korte opgaaf van de verkeersmiddelen in het bewoonde deel der kolonie. Op de groote kaart van West-Indië missen wij onder de opgenoemde uitvoerartikelen voor de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba de phosphaat (niet te verwarren met kalk, die ook wordt uitgevoerd) en voor Suriname de vermelding van huiden, cocosnoten, lemoensap, boschproducten en vruchten, - niet, dat de uitvoer van die Surinaamsche artikelen reeds zoo belangrijk is, maar de uitvoer bestaat en is voor uitbreiding vatbaar. Op de kaart van Suriname zoude het in cultuur zijnde gedeelte duidelijker en juister kunnen zijn aangegeven, om nu maar te zwijgen van verschillende kleine onjuistheden op die kaart voorkomende. Bij de beschrijving van
Trinidad zouden wij bij Port of Spain liever niet van een haven spreken maar met den ingenieur Loman van eene reede met een breede, vlakke modderkust en bij de beschrijving van St. Thomas zouden wij gaarne vermeld hebben gezien de daar aanwezige goede dokgelegenheid, terwijl wij op Barbados geen plantaan vruchten zagen, maar ‘plantains’ de Engelsche benaming voor onze Surinaamsche ‘bananen’ (geen bacoven, maar daaraan wel verwant) en de in dezelfde beschrijving genoemde mangoes niets te maken hebben met meloenen, zooals ter verduidelijking tusschen haakjes daar achter is gedrukt.
Tegen een enkele bewering ten aanzien van Suriname moeten wij ten slotte nog opkomen. Deze is, dat Europeanen, Britsch- en Nederlandsch-Indische Immigranten in het binnenland van Suriname zelfs