Vijfde Vacantieleergang te Leiden.
Twee weken van echten opgewekten en vriendschappelijken omgang vloden vlug voorbij. Het vijf en twintigtal vroolijke Vlamingen en Zuid-Afrikaners is uiteengespat in zoovele eenheden, die toch weer één grootheid vormen door stamverwantschap en den band, die te Leiden is gelegd. Moge volgend jaar de tentoonstelling te Brussel niet denzelfden invloed uitoefenen op het getal deelnemers als de cholera dit jaar. Toch zal het juist aan het kleine aantal deelnemers te danken geweest zijn, dat er zoo ijverig aan de gezelligheid en vriendschap geofferd is geworden.
De uitstapjes, over het algemeen door schitterend najaarsweêr begunstigd, eindigden steeds met een vroolijk Vlaamsch of Afrikaansch liedje in eenen anders zoo somberen laatsten trein of in het centrum der gezelligheid, societeit Minerva.
Niet altijd echter werkte het lang en laat samenblijven gunstig; de keerzijde was, dat men het morgenuur van negenen wel eens te vroeg vond. Toch vonden de Hoogleeraren in de morgenuren steeds een aandachtig gehoor en dankbaar auditorium, versterkt door een zestiental inheemsche leergierigen. Dit laatste pleitte ook voor de keuze der behandelde onderwerpen, die met vuur in onze goede Nederlandsche taal werden voorgedragen. Daarom past ons ook hier een woord van dank te brengen aan de docenten, die tijd en moeite voor de goede zaak over hadden.
Ten slotte dient nog vermeld te worden en dit is wel sprekend voor den goeden uitslag van dezen lustrum-leergang, dat door de deelnemers, waaronder er één voor de vierde maal gekomen was en anderen voor den tweeden keer, een bond is opgericht van oud-vacantieleergangers. Zij zullen al hunne moeite doen om den Leidschen vacantieleergang te doen slagen en hoog te houden! Moge hun streven spoedig goede uitkomsten leveren!
Leiden.
R. VAN EECKE.