Tak Brussel.
De secretaris, de heer Delpire, schrijft o.m.:
De Brusselsche Tak heeft de gewoonte niet, in Neerlandia veel van zich te laten hooren. Dat hij echter niet werkeloos blijft, is gebleken uit zijn lijvig jaarverslag; dat aan alle Takken en Afdeelingen gestuurd werd. De werkkring, welken deze Tak zich gekozen heeft, is echter van zulken aard, dat al te veel ruchtbaarheid aan het welgelukken van zijn streven zou kunnen schaden, en het bestuur verkiest dan maar liever in alle nederigheid voort te arbeiden aan den vooruitgang der Vlaamsche belangen in België, aan het herstellen der tallooze ongerechtigheden, waar de Vlaamsche bevolking nog voortdurend het slachtoffer van is.
In den loop van den winter, werden er echter ook vijf letterkundige avondjes ingericht. In drie dezer, traden leden van den Tak zelven als sprekers op, de heeren Delpire, Kesler en Luyten; de vierde avond was geheel gewijd aan de voordracht; de talentvolle heer Clauwaert, van den Kon. Vlaamschen schouwburg, droeg eenige gedichten voor van Nederlandsche schrijvers uit Zuid en Noord.
Maar wat vooral voor de leden een feest mag genoemd worden, is de avond van 18 Maart. Toen had Tak Brussel het zeldzaam genoegen den heer Hooyer te zien optreden, vroeger ons medelid, en thans gevestigd te Rozendaal.
De heer Hooyer hield eerst een prachtige redevoering over ‘Gelooven en Werken’.
Na zijn zoo zaakrijke voordracht, wilde de heer Hooyer de leden en genoodigden wel vergasten op letterkundige stukken van Justus van Maurik, Werumeus Buning en Cremer, welke hij meesterlijk voor droeg.
Zoo iets smaakt naar meer, zegt het Vlaamsche spreekwoord; wij hopen den heer Hooyer nog meermaals te hooren.
Wij weten niet of de heer Hooyer zich ook ter beschikking wil stellen van andere Takken. Wij durven het hopen, want wij gunnen volgaarne aan anderen het genoegen, dat wij zelf gesmaakt hebben.