Liefde en Plig.
Van J.F.E. Celliers, de dichter van den bundel Afrikaansche poëzie ‘Die Vlakte en andere Afrikaanse gedigte’ is thans bij de Maatschappij voor Goede en Goedkoope lectuur te Amsterdam verschenen Liefde en Plig, Afrikaans Toneelspel in vier bedrijwe, met een inleiding van Dr. F.V. Engelenburg, den hoofdredacteur van De Volkstem te Pretoria.
Zooals deze inleiding zegt: Celliers' toneelspel is 'n protest tegen 't in allerhande vorm en hevigheid te voorschijn gekomen verraad jegens 't nasionale streven... Naast de Afrikaner zonder nasionaliteitsgevoel en naast de verrader - uit - neiging vertoont de auteur ons in Berend Ras de voor elk verstaander
Onthulling op 12 Mei 1909, van den gedenksteen, aangebracht in den muur der Ned. Geref. Kerk te Bloemfontein, ter gedachtenis aan de Nederlanders en oud-Nederlanders, gevallen in den Z.-Afr. oorlog (1899-1902),
door Consul-Generaal Knobel. Ook voerden het woord Ds. Boshoff en oud-pres. Steyn
(zichtbaar onder den rechteringang.)
van Afrikaanse toestanden zo aannemelike figuur van de patriot met rijkelike plichts-energie, voor wie inmiddels de verleiding om te verslappen vaak angstwekkend is geworden! De Nederlandse lezer zal dus begrijpen dat Celliers' toneelspel 'n beetje 'n ‘tendenz’ stuk is, 't geen niet zal beletten dat de artistieke waarde ervan in Zuid-Afrika ten volle zal worden erkend.’
Tot zoover Dr. Engelenburg's inleiding. Misschien dwingt juist die strekking van het stuk den Nederlandschen lezer tot kennisneming. Wij weten allen dat de Z.-Afr. oorlog voor 'n zeer groot deel door verraad is gewonnen; maar de overwegingen die sommige Afrikaners tot verraad hebben geleid, kennen slechts enkelen.
Het verschijnen van dit stuk met deze strekking is een teekenend bewijs van den groei van 't nationaal bewustzijn bij den Afrikaner. Nog slechts weinige jaren geleden zou geen Afrikaansch schrijver het gewaagd hebben zijn landgenooten zoo der Boeren spiegel voor te houden. De storm van verontwaardiging, door hem ontketend, zou hem voor goed onschadelijk hebben gemaakt. Thans waagt Jan Celliers het, in 't sterke bewustzijn dat de papbroekigheid van zoovele Afrikaners slechts kan worden genezen, wanneer besliste kennis van eigen karakterfouten en zielsbewegingen aan de zelfherziening voorafgaat.
Het is hier niet de plaats de letterkundige waarde van Celliers' tooneelspel te toetsen, wij beschouwen zijn werk slechts als een merkwaardige uiting der Hollandsch-Afrikaansche nationale beweging.