De Zending in de Bataklanden.
(Hierbij de foto's 17, 18, 19 en 22.)
Dit opstel wil slechts een indruk geven van den naar verhouding snellen voortgang en de groote belangrijkheid van het zendingswerk in deze streken, door het mededeelen van eenige feiten en cijfers.
De eerste zendingsarbeid hier werd ter hand genomen onder het Engelsche Bestuur (Raffles), door Baptisten-zendelingen. Twee van hen, Burton en Ward ondernamen in 1824 eene reis van Siboga uit, en drongen tot in Silindoeng door. Een beschrijving van die belangwekkende reis is te vinden in de ‘Bijdragen van het Kon. Inst.’ 2 I, blz. 270-308.
De Padri-beweging deed de aanvankelijke vruchten dier reis tenietgaan.
In 1834 werden twee Bostonsche zendelingen, Munson en Lyman door de Bataks gedood en opgegeten. Hetzelfde lot trof jaren later twee Roomsch-Katholieke missionarissen.
De uitzending van Dr. H.N. van der Tuuk door het Nederlandsch Bijbelgenootschap, ter bestudeering van het Bataksch was een belangrijk feit. Zij bereidde de eenige jaren later opnieuw optredende zending voor. Ditmaal waren het Nederlanders. Toen in 1861 het Rijnsche Zendelinggenootschap, ten gevolge onder meer van den moord op eenige zijner zendelingen op Borneo, zijn arbeid in de Bataklanden (Sipirok) begon, vond het daar drie Hollandsche zendelingen, van wie twee, Van Asselt en Betz in zijn dienst overgingen. De derde, Dammerboer bleef zelfstandig voortwerken, en arbeidt er nog (27 Oct. 1908 vierde hij zijn vijftigjarig jubileum) met twee andere zendelingen in Angkola, in dienst van het Java-Comité. Ook de Doopsgezinde Zendingsvereeniging werkt ongeveer sedert 1870 in het uiterste Zuiden der Bataklanlanden (Pahantan) met één zendeling.
Ofschoon niet van belang ontbloot willen we het werk van de beide Nederlandsche Vereenigingen verder laten rusten en ons (voor de Westkust) tot de Rijnsche Zending bepalen. Op de Oostkust zullen wij kennis maken met den arbeid van een ander Nederlandsch Genootschap, n.l. het Nederlandsch Zendelinggenootschap (1797) gevestigd te Rotterdam.
Toen zendeling Nommensen in 1862 tevergeefs beproefd had van Baroes uit in het hart der Bataklanden door te dringen, ging hij naar Sipirok om met de zendelingen daar in overleg te treden. Daar kwam hij tot het besluit van het Zuiden uit te trachten een poging te wagen. Het gelukte hem onder veel strijd en het overwinnen van ontelbare moeilijkheden en gevaren zich in Silindoeng te vestigen en er te blijven. Dit was het beslissend oogenblik in de geschiedenis van de Rijnsche Zending. De arbeid ging nu van jaar tot jaar vooruit. Ook het getal zendelingen nam voortdurend toe. Evenzoo (daar zending en onderwijs noodzakelijk hand in hand gaan) het aantal scholen en daarmede weer het getal inlandsche onderwijzers. Dit riep noodwendig het vraagstuk van de opleiding dier onderwijskrachten in het leven. Doch hierbij bleef het niet. De zending, ofschoon in de eerste plaats en in beginsel een godsdienstig werk, kan niet buiten het gewone en maatschappelijke leven blijven staan. Zoo komt ze telkens voor nieuwe vraagstukken te staan die om oplossing vragen. Een en ander moge door eenige feiten en cijfers, die hoe dor ook toch dikwijls welsprekend kunnen zijn worden toegelicht.