petroleum van Deli en Langkat, de zoo belangrijke zending onder de Bataks, vooral die der Rheinische Missionsgesellschaft op de Westkust en niet minder de onzalige, slepende Atjeh-oorlog, die alle verbreiden ten minste eenige kennis dezer streken tot ver buiten Nederland, men zou kunnen zeggen over de geheele beschaafde wereld. Eigenaardig genoeg moet dit reeds van het begin onzer jaartelling af het geval geweest zijn, ten minste wij bezitten de oudste berichten juist van deze streken en het waren weer de voortbrengselen, verder de Batakbevolking en vooral ook de in die tijden zoo gewichtige ligging op den grooten handelsweg der Voor-Indiërs naar den Archipel en China, welke daartoe aanleiding gaven. Zoo vermeldt reeds een bericht uit het begin onzer jaartelling Baroes of Fansoer op de Westkust, dat toen reeds evenals tegenwoordig nog als een der voornaamste uitvoerhavens der beroemde kamfer en der benzoëhars bekend was. Ook de Bataks zelf worden reeds vroeg genoemd, zij het ook van wege hunne beruchtheid als gevreesde kannibalen, wat zij voor een deel tot kort geleden gebleven zijn.
Zoowel vroegere berichten als de geschiedboeken der eerste tochten van de Portugeezen en andere Europeanen vermelden verschillende kuststaten van Atjeh en Langkat, waar een belangrijk Bataksch rijk Aroe bestond, hetgeen ons een aanknoopingspunt voor den tijd geeft, dat de Batakstammen nog niet als tegenwoordig door eene Mohammedaansche, Maleische kustbevolking naar de binnenlanden waren teruggedreven. Evenals hunne verwanten de Dajaks op Borneo en de Toradja's van Celebes zijn zij nu tot het bergland beperkt, dat met de daartoe ook behoorende Gajoe- en Alaslanden van Atjeh's binnenland een zelfde karakter vertoont, het is n.l. in hoofdzaak uit eenige ongeveer 1000-1400 M. hooge plateaux van vulkanische gesteenten en tuf samengesteld.
De onderdeden der Batakhoogvlakte groepeeren zich om het Tobameer, eene inzinking tusschen de omliggende hooge gebergten met eene oppervlakte (zonder het schiereiland Samosir) van 23 vierk. geogr. mijlen, op een hoogte van 906 M. boven de zee gelegen. Om deze hoogvlakten liggen naar de kust langzaam afdalende berglanden, waartoe ook de doesoen van Deli o.a. behoort.
In de uit losse, poreuze gesteenten opgebouwde hoogvlakten hebben zich de rivieren diepe dalen met steile wanden uitgespoeld, hetgeen met de lichte doordringbaarheid van den bodem tengevolge heeft, dat op die hoogvlakten (met uitzondering van die der Pakpaks) de voor eene tropische plantengroei noodzakelijke vochtigheid gedurende het geheele jaar ontbreekt en hoofdzakelijk uitgestrekte grasvlakten en laag geboomte de plantengroei van dit hoogland vormen. In de doesoen echter, o.a. in die van Deli is het klimaat anders. Daar zijn de met waterdamp bezwangerde zeewinden gedwongen te stijgen, koelen daardoor af en laten enorme regenmassa's nederdalen (tot 6000 m.M., in Nederland pl. m. 700), Hier ontbreekt een weelderige, tropische plantengroei dan ook niet.
De Batakstammen zijn nu verspreid zoowel over de hoogvlakten als over de lagere berglanden, op de eerste zetelt de nog krachtige kern van dit eigenaardig ras, in de laatste wonen stammen, welke door hunne veelvuldiger aanraking met de Maleische kustbevolking en door de grootere ongezondheid van hun land ontaard en in aantal teruggegaan zijn. Evenals verreweg de meeste volken in den Archipel vertoonen ook de Bataks zoowel in hun persoon als in hunne zeden en gewoonten de kenmerken, dat zij in den loop der tijden den invloed van naburige volken, zelfs van geheel vreemde volken in vrij sterke mate ondervonden hebben. Van deze laatsten schijnen Drawidische volken uit Voor-Indië in betrekkelijk groot getal onder de Karo-Bataks opgenomen te zijn. Toch is men gerechtigd hen met de Dajaks en de Toradja's tot de oudere Maleische volkslaag van den Archipel te rekenen, die door de later aangekomen Maleiers naar de binnenlanden verdreven zijn.
Levenswijze en maatschappelijke inrichting berusten bij hen allen op dezelfde beginselen; zij zijn landbouwers, die, in kleine nederzettingen verdeeld, naast elkaar leven, welke groepen door onderlinge oneenigheid weinig verkeer onderhouden. Om zich een denkbeeld van zulk eene Bataksche bevolking te maken, dient men zich dan ook voor te stellen, dat zij uit vele kleine samenlevingen bestaat, welke in den loop der tijden eene vrij zelfstandige ontwikkeling doorloopen hebben, hetgeen op dezelfde wijze tot verschillen in taal, kleederdracht en andere gewoonten gevoerd heeft als bij de bewoners der Zwitsersche Alpendalen, die vooral vroeger door hunne bergen werden gescheiden. Bij de Bataks is dit zoover gegaan, dat men op grond van taal enz. zes groepen onder hen moet onderscheiden: de Karo-Bataks ten noorden, de Daïri-Bataks ten westen, de Timoer-Bataks ten oosten en de Toba's ten zuiden van het Tobameer, de Mandaïling in de streken langs de westkust van Sumatra (voornl. het lengtedal der Batang Angkola en Batang Gadis), en als zesde de bevolking van het bovenstroomgebied der Panei- en Bilarivieren ten oosten van de Toba's en Mandaïling.
De afwezigheid van een staatkundigen band onder de Bataks en hunne onderlinge oneenigheid, die zich in vele streken in eindelooze veeten en oorlogen uitte, waren een ramp voor de welvaart der bevolking en maakten haar tegenover elke vreemde macht vrijwel machteloos. Hetzelfde verschijnsel doet zich in iederen stam afzonderlijk voor. In zulk eene, soms uit slechts eenige honderden individuen bestaande maatschappij kan men wel eene of meer hoofdenfamilies, vrijen en slaven onderscheiden, ook treedt een hoofd tegenover vreemden wel als voornaamste persoonlijkheid op, maar in den stam zelf kan hij niet aan zijne waardigheid, soms wel aan zijne persoonlijkheid, de macht ontleenen, om zijn volk werkelijk te regeeren en er een aaneengesloten geheel van te maken. Veeleer zijn het de verschillende hoofden van huisgezinnen, vooral wanneer zij als persoon wat beteekenen, die in zulk eene kleine samenleving een overwegenden invloed bezitten. Daar echter het gevoel voor belangen van het algemeen bij volken als de Bataks zeer zwak en dan nog maar bij enkelen ontwikkeld is, zoo kan men van eene vaste, maatschappelijke organisatie evenals van