Neerlandia. Jaargang 13
(1909)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Twee jubelzangen.1. Voor het koningskindje.
Laat nu een fors gejuich uit duizend kelen klinken!
Oranjetooi alom nu! Strikje, wimpel, vaan!
Wij dachten de oude kleur zou in tijds zee verzinken
En weemoed over 't geen voorbij ging greep ons aan.
Dat stoer ‘Oranje boven!’ riepen 't niet de Geuzen!?
Begroette 't niet de Vrijheid eens aan 't Brielse strand!?
Goddank, het kan weer klinken! 't Blijft ook onze leuze:
‘Oranje en Vrijheid één, in onverbreekbre band!’
Slaap, koningskindje, slaap, laat niets uw sluimer storen,
Van wat aan spanning in ons trilde onbewust;
Geen moederliefde of vadertrots kan u bekoren,
Geen volksgejuich! Slaap door, word krachtig in die rust.
Groei tot beseffen dat het heerlik is te wonen
In Nederland, waar, sinds der Vrijheid wieg er stond,
Zij zelf 't begeerlikst achtte als heerseres te tronen;
Waar Haar bevel alleen gewill'ge dienaars vond.
Besef dat wij 't verleden waard ons willen tonen,
Dat wij 't eendrachtigst zijn, als 't onze Vrijheid geldt,
Dat wij wie Haar verdedigen met liefde lonen:
O, dat Uw naam ook eens onder de besten telt!
Doorvoel wat daar aan dank door onze ziel blijft klinken,
Zien wij steeds in ons midden Vrede en Vrijheid staan,
Als nu we in beider oog een blijdschapstraan zien blinken:
Daar wappert ook hun vlag, onz' oude Oranjevaan.
Welkom dan koningskind! Nog eens ‘Oranje boven!’
Hef 't met ons aan: daarginds in tropiese Oost en West,
En waar ook de onzen in een nieuwe bloei geloven
Van een herboren en weer sterk gemenebest!
Wees met ons blij, strijdende stamverwanten,
In Vlaandren en Zuid-Afrika! Laat overal
In 't DietsGa naar voetnoot*) zich uw hoezee! de wereld rond voortplanten,
Tot het als stamgroet om ons koningskindje schall'.
2. Voor de Moeder.
Nu komen statig zwevende Gedachten
Uit Nederlandse moederzielen aan
En vouwen blanke en wuivend-brede schachten
En komen aarzeltredend voor haar staan:
‘Wees ons welkom, Hoge Vrouwe,
Moeder van dit dierbaar kind;
Heerlik is 't dat een Nassaue
Nu haar mooiste taak begint:
Zalig wie gelukkig paarde,
Wie daarna zich g'lukkig vindt,
Hoger taak wel geen op aarde,
Dan 't groot brengen van een kind.
‘Moeder, komt Gij in ons denken,
Moeder, zien we U aan de wieg
Aan het kleinste Uw aandacht schenken,
Aan kindskwellertje, aan een vlieg;
Moeder, zien we U 't kind verzorgen,
't Groeit, ontgroeit U, wordt een mens
En bereikt, droef-blijde morgen,
Buiten U een hartewens.
‘Moeder blijft alleen nastaren
Wie zich uit haar denken spoedt,
Tot kinds denken na veel jaren
Zweeft weer moeder te gemoet.
Moeder voelt haar kindje komen,
Beiden zijn ze in 't blij weleer:
En ze stoeien in hun dromen
In kinds eerste jonkheid weer.
‘Duisternis, waarin wij treuren,
Wordt zó, 'n zonnedag gelijk.
Zalig wie dat mag gebeuren!
't Is een blik in 't hemelrijk!
Moeder, 't is niet altijd blijheid:
Grijze Zorg komt, schreiend Leed;
Maar der moederweelde meitijd,
Zalig wie die nooit vergeet!’
De Moeder ligt met mijmerende ogen
En hoort de blank omwiekten peinzend aan;
Onhoorbaar zwevend zijn zij heen gevlogen:
Haar vochtig oog ziet dankbaar 't kindje aan.
Haarlem, Voorjaar 1909. J.B. SCHEPERS. |
|