Neerlandia. Jaargang 13
(1909)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-AfrikaTer gedachtenis aan F. Theophilus Schonken, doctorandus in de philologie, overleden te Leipzig 25 Jan. 1909.Nauw is de ontroering geluwd, die het zoo droevig einde van dien anderen, eveneens nog zooveel belovenden, jongen Groot-Nederlander J.P. Tehupeiory allerwegen, maar vooral in onze kringen, verwekte, nauwelijks is de smart bezonken, die zijn zoo ontijdig en onverwacht heengaan uit onze gelederen (hij was lid der Amst. Stud.-Afd.), veroorzaakt had, of daar schrikt ons andermaal een wreede ongelukstijding op: Theo Schonken is niet meer, Schonken, die eveneens in zijn kort leven reeds betrekkelijk veel tot stand bracht, hijzelf mede een levend bewijs, dat ‘Groot-Nederland’ geen ijdel droombeeld meer is, maar bloeiende, groeiende, zich vervullende werkelijkheid. Geen droever tijding schier had ons persoonlijk kunnen bereiken, maar ook alle anderen, die het voorrecht hadden, dien hartel ken, van nature bescheiden, bijna bedeesden Zuid-Afrikaander te leeren kennen, die hem mochten gadeslaan in zijn groote liefde voor zijn volk en zijn taal, en vooral de familieleden en nadere vrienden, zij allen zullen een leegte gevoelen in zichzelven, nu slechts zijn gedachtenis hun rest. Zoon van den heer F.N. Schonken te Stellenbosch (Kaapkolonie), behaalde hij in 1899 met lof zijn Bachelor of Arts aan het Victoria-College aldaar en kwam, na een tijdlang onderwijzer aan de Paarl te zijn geweest, in het najaar van 1901 naar Amsterdam om daar, onder Prof. te Winkel vooral, zich voor het candidaatsexamen in de Nederlandsche Letteren te bekwamen. Wij leerden hem kennen, toen hij, nauwelijks in de stad en nog vóór hij op kamers was uit geweest, reeds op college verscheen, op het college over Ned. Literatuurgesch., dat hij sedert trouw bleef volgen, al had hij dit voor 't examen niet noodig. Zoo, van den aanvang af, vatte hij zijn taak breed op en liet geen oogenblik en geen gelegenheid ongebruikt voorbijgaan om zijn kennis te verrijken en, hadden zijn middelen het hem niet belet, hij had nog meer tijd uitgetrokken voor z.g. liefhebberijstudiën, hij zou den opzet nog breeder hebben gemaakt. En mocht men in Z.-Afrika er zich al over verwonderen, dat Theo zoo lang wegbleef, wij, die beter wisten, verwonderden ons daarentegen, dat hij nog zoo spoedig zijn candidaats deed, dat hij met zijn studiën te Straszburg, Bordeaux en Leipzig, en met zijn breed opgezet proefschrift zoo spoedig gereed was, waarmee hij op het punt stond, den doctorstitel in de philologie te verwerven, toen hij daar in Duitschland, ver van zijn familie en vrienden, ver van zijn zonnig Zuid-Afrika, waarheen van stonde aan zijn, zelden uitgesproken, heimwee ging, zoo droevig en alleen kwam te sterven, nog geen dertig jaren oud. Wij daarentegen bewonderden hem, omdat hij nog zooveel tijd vond voor vriendschappelijken omgang, voor leerzame reizen overal heen, naar België en Frankrijk, naar Duitschland en Oostenrijk, naar Engeland en naar alle deelen van Nederland zelf, omdat hij bij dat alles, niettegenstaande zorgen en ziekte, tijd vond tot zelfstandigen literairen arbeid, gelijk zijn voordracht over ‘de Engelsche lyriek tijdens Elisabeth’, voor de Letterk. Afd. der Litt. Fac. van het Amst. Stud. Corps gehouden, gelijk zijn breede populair-wetenschappelijke studie ‘Wat Nederland voor de Wereld deed’ (in de nrs. van Juni tot Nov. 1906 van het Z.-Afr. Maandblad ‘De Goede Hoop’), gelijk bovenal zijn proefschrift over ‘Hollandsch-Afrikaansche Volkskunde, in 't bizonder over de geestelijke beschaving en den huisbouw’, dat waarschijnlijk door Prof. Lamprecht in 't Duitsch zal uitgegeven worden en - naar we hopen en vertrouwen - in Nederlandsche bewerkirg aan het Groot-Nederlandsche, aan het Zuid-Afrikaansche volk in 't bizonder eerlang zal kunnen worden aangeboden, kunnen getuigen. Naast zijn aandoenlijk stil en sterk geloof in zijn God, naast zijn stalen ijver, was het dat andere geloof, dat ons gemeenzaam was, waarvan hij zoo gaarne getuigde, dat hem de kracht gaf, zooveel in zoo kleine spanne tijds tot stand te brengen, dat hem den zwaren levensstrijd blijmoedig deed strijden, zijn vast geloof in de toekomst van zijn volk, in de toekomst en de roeping van den Groot-Nederlandschen stam, het besef, dat ook hij, voor zijn bescheiden deel, voor die toekomst kon en dus moest arbeiden. En Schonken deed dit met al de kracht en de liefde, die in hem waren, met woord en daad. Zijn gesprekken en later vooral zijn uitvoerige brieven waren het, die o.a. aanleiding werden tot de stichting der Amst. Stud.-Afd., in wier bloei hij steeds belang bleef stellen. Uit één zijner brieven (Bordeaux, 15 Jan. 1905), slechts deze aanhaling:
‘En de hulp van 't solidariteitsgevoel kan onberekenbaar nuttig zijn; 't gevoel van broederschap met Nederland zou ik graag zooveel mogelijk aangewakkerd zien. Daarom juich ik ook van harte (het) werk van 't A.N.V. toe. We hebben in Z.-A. onzeglijk veel aan die vereeniging te danken. Neerlandia blijft ook prachtig op de hoogte van den taalstrijd enz.’ | |
[pagina 57]
| |
Schonken koesterde een groote, na elke buitenlandsche reis toenemende, liefde voor Amsterdam, dat hij als zijn tweede, geestelijke, vaderstad beschouwde, dat hij zag en steeds meer waardeerde als hoofdbron dier Groot-Nederlandsche beschaving, waaraan allen, die nog ten achteren staan, die door, om te beginnen, aan zichzelf te bouwen mee willen helpen aan de grondvesting van dat geestelijk Groot-Nederland, zich moeten komen laven. Schonken was de eerste Z.-Afrikaan, die met dit zich welbewust doel voor oogen naar Amsterdam kwam en daar een graad behaalde en hij zou er stellig ook gepromoveerd zijn, als de eischen, die hij zich bij zijn studie stelde, met het oog op zijn bizondere taak in Zuid-Afrika, waar hij het Nederlandsch en de andere moderne talen en letterkunde hoopte te onderwijzen, hem niet gedrongen hadden, ook in Frankrijk en Duitschland zelf zich van taal en beschaving te gaan doordringen. Met blijden trots schreef hij, dat ook zijn ouders lid waren geworden van 't Verbond en zijn liefde voor zijn tweede moeder, mevr. Schonken - Retief, kleindochter van den beroemden voortrekker, groeide zoo mogelijk, hoe meer hij vernam van haar welgeslaagd werken voor de stichting en tot bloei brenging der Zuid-Afrikaansche Christelijk-Nationale Vrouwenvereeniging, waarvan zij van den aanvang af de ook hier te lande welbekende secretaresse is. 't Was Theo, die veel invloed oefende op het besluit van zijn jongeren broer, om te Amsterdam medicijnen te gaan studeeren, die, na zijn geslaagd candidaats in de Ned. Letteren in 't najaar van 1905, vóór zijn vertrek naar Leipzig, met zijne drie toen te Amsterdam studeerende landgenooten en ons een bespreking hield om middelen te beramen, die alsnog den stroom der Z.-Afrikaansche studeerende jeugd naar Nederland, als 't kon, grootendeels naar Amsterdam, zouden kunnen verleggen. Van LeipzigGa naar voetnoot*) uit bewerkte hij mondeling en schriftelijk zijn landgenooten, o.a. hen, die te Freiberg en Mittweida studeeren, stelde hen van het A.N.V. op de hoogte, inzonderheid van de ook door hem hoogelijk geroemde Leidsche Vacantieleergangen. En zijn laatste daad, een dag vóór zijn vertrek, eenige maanden geleden, schijnbaar hersteld, naar Leipzig, was het beleggen van een samenkomst der te Amsterdam studeerende Afrikaners (thans reeds 17 en verscheidene op komst!), om dezen te bewegen, een soort lees-club te vormen onder geregelde leiding van een literator. Zoo zijn er veel van die schijnbare kleinigheden, waarmee hij zijn liefde voor de zaak in vruchtbare daden omzette. In Theo Schonken leed de Nederlandsche stam een zwaar verlies; hij was een degelijk ernstig werker, een trouwe lieve vriend, een minnaar van het leven in al zijn goede en schoone verschijningen, een edel mensch. Wij bewaren van hem, naast zijn weinige geschriften, die wij wel in eere mogen houden, de herinnering aan zijn fijne en sterke persoonlijkheid, aan het vele goede, dat wij van hem zagen. Mogen zijn werk en deze zijn herinnering prikkels voor ons zijn ten goede in ons leven en in den strijd, die de zijne was, die de onze is, den nobelen strijd, in woord èn daad, van ons Verbond.
Amsterdam, 25 Febr. 1909. D. FULDAUER. Steunt eigen handel en nijverheid! |
|