Neerlandia. Jaargang 13

Het bezoek van Prins Hendrik aan Ned.-Indië.

Door het Bestuur der Groep Ned.-Indië te Batavia werd onderstaande oproeping verzonden, die wij met volle instemming opnemen:

Wie nauwlettend de sociale bewegingen der laatste tijden gadeslaat, wie acht geeft op de stemmingen onder de verschillende bestanddeelen, waaruit de bevolking van ons groote Rijksdeel bestaat, zal moeten toegeven, dat de banden met het Moederland dringend versterking noodig hebben. We willen hiermede niet zeggen, dat de staat van afhankelijkheid, waarin we uit een staatkundig oogpunt verkeeren, nog grooter moet worden; integendeel.

Maar er plant zich in zake de handhaving onzer nationaliteit eene onverschilligheid voort onder een groot deel, ook der Nederlandsche bevolking, die voor ons koloniaal bezit wel eens betreurenswaardige gevolgen kan hebben.

Is de geschiedenis van Ceylon ons niet eene dure vingerwijzing, hoe door flauwheid en lauwheid van de handelende personen dat bezit verloren ging?

Wij hebben versterking van nationaliteitsgevoel noodig.

Er worden in den laatsten tijd verschillende banden gelegd en bonden gevormd. Zij kunnen, neen zij moeten onze nationaliteit ten goede komen.

Wij moeten ons inspannen - met alle krachten samenwerken - opdat Indië meer Nederlandsch worde dan tot nu toe het geval is en ook Nederlandsch blijve.

Daartoe is het middel bij uitnemendheid - dat wij, gesteund door duizenden handteekeningen uit alle standen en rassen van onderdanen van onze geliefde Koningin, tot Haar eerbiedig het verzoek richten te willen bewerken, dat binnen niet al te langen tijd Haar Doorluchtige Gemaal, Prins Hendrik der Nederlanden, namens Haar de voornaamste deelen van ons uitgebreide Insulinde bezoekt en het Koninklijk zegel legt op de banden, die ons nu nog vrij los aaneen houden.

Wie getuige is geweest van de veranderde stemming in Limburg na het Koninklijk bezoek aldaar,

wie eenigen spijt heeft gevoeld, als hij telkens vreemde vorstelijke personen in ons midden zag en in de laatste halve eeuw nog nimmer iemand van ons Vorstelijk Huis,

[p. 38]

wie den machtigen invloed beseft, die van een dergelijk bezoek over de onderdanen uitgaat, als allen, Hoofden en kleinen, de hooge afgezant - ‘de Vorst’ - in hun midden zullen zien als het middenpunt, waarom alle rassen en volkeren zich hier tot nu toe slechts in naam hebben geschaard,

die zal het met ons eens zijn, dat zoo ooit, dan zeker nu het oogenblik daar is, waarop zulk een bezoek de meest zegenrijke gevolgen zal hebben.

Daarover verder uit te wijden is overbodig.

Tot U - Ingezetenen van Nederlandsch-Indië in de eerste plaats de oproep om plaatselijk in ruime mate handteekeningen te verzamelen en ons toe te zenden, waartoe binnen enkele dagen de lijsten in ruime mate worden verspreid.

Tot U - Indische pers het beroep op Uwen nationalen zin om ons krachtdadig met Uwen machtigen arm te steunen.

Tot U - Besturen van Plaatselijke of algemeene vereenigingen, Lichamen, Bonden en Genootschappen het verzoek om eene bijvalsbetuiging namens het geheel.

Laat het een stem worden van allen, die hier de onderdanen zijn van Haar, die is onze Koningin, ja meer dan dat, de Keizerin van het machtige Insulinde.

Het Bestuur van de Groep Ned.-Indië:

H.E. Steinmetz, voorzitter.

J. Dinger, onder-voorzitter.

J.W. Roessingh van Iterson J.Azn., secretaris-penningmeester.

Mej. M.S. van der Willigen.

H.M. la Chapelle.

Th.G.G. Valette.

Mr. Dr. W.M.G. Schumann.

Ds. J. Rooker.

J.A.M. Bron.

H.A. Kooij.

Mr. A.C.H. Graafland.

M. Middelberg.

H.J. Vermeer.