Oost-Indië
Sprokkelingen uit het Indische Groepsblad van October 1908.
In de algemeene vergadering op 20 October, door de Afdeeling Batavia gehouden, werd na het afdoen van eenige huishoudelijke aangelegenheden, o.m. besloten, door middel van het doen rondgaan van een opwekking met inteekenlijst, op de Departementen en enkele groote kantoren, te trachten het achteruitgegane aantal abonné's op de Volksleesgezelschappen te doen stijgen.
Middelen werden besproken tot het optreden tegen den opruienden toon in twee der Bataviasche bladen; enkele aanwezigen meenden dat dit op den weg ligt van Ons Volksbestaan.
* * *
Onder het hoofd: Een dure Inrichting wordt er op gewezen, dat de Afd. B. van het Gymnasium Willem III, bestemd voor de opleiding van candidaat-ambtenaren tot ambtenaar bij het B.B., met een aantal leerlingen als thans aanwezig, en als de driejarige cursus geheel in gang zal zijn, aan de Regeering ruim f 48000. - per jaar zal kosten. Werd aan die jongelieden vrije overtocht naar Nederland en terug - berekend tegen f 1500. - per leerling - en voor het verblijf in Nederland f 1200. - per jaar vergoed, dan zou Zij slechts f 26400. - te betalen hebben; ‘en zeker zal niemand durven beweren, dat de opleiding in Nederland minder goed is dan die in Indië, en evenmin dat een verblijf in Nederland gedurende drie jaren ten nadeele zou zijn van de aanstaande ambtenaren B.B.’
* * *
Een opwekking door K. gericht tot de leden van het A.N.V. om toe te treden tot de Vereeniging ‘Onze Vloot’ en tot het stichten van afdeelingen dier Vereeniging in Indië, wordt besloten met de mededeeling dat het Groepsbestuur zich beschikbaar stelt om belangstellenden, die zich bij die Vereeniging willen aansluiten op weg te helpen.
* * *
K. van Doesburgh richt een woord tot de vertegenwoordigers van het Verbond in Indië, wekt hen op tot werkzaamheid in hunne omgeving in het belang van het Verbond, spoort aan tot aansluiting door woord en geschrift, ook tot meer samenwerking tusschen de vertegenwoordigers en het Groepsbestuur; ‘wanneer de onderlinge aanraking verzekerd is, zal er wat leven komen en wat gedaan kunnen worden, waar tot nu toe zoo erbarmelijk veel verwaarloosd is’.
(Nu er sprake is - zie Neerlandia-nr. van Dec. '08, blz. 236 - van het oprichten eener afdeeling van het Verbond in de Batahlanden, waartoe door inlanders de stoot gegeven wordt, zou er wel eens op gewezen mogen worden, dat er op heel Sumatra nog geen afdeeling van het Verbond is, en dat alleen te Fort de Kock, Koeta Radja, Medan en Pangkalan Brandan vertegenwoordigers op Sumatra zijn; dat zelfs Padang nog geen vertegenwoordiger heeft. Zullen Nederlanders in de Batahlanden, die lid van het Verbond zijn of worden, zich nu bij eene door inlanders gestichte afdeeling moeten aansluiten? Red. Neerlandia).