Neerlandia. Jaargang 12
(1908)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Nederland.De Belgische wetten op het gebruik der Nederlandsche taal.Van de hand van Mr. L. Dosfel verscheen eenige weken geleden het eerste deel van een werk, getiteld: De Belgische wetten op het gebruik der Nederlandsche taal voor het volk toegelichtGa naar voetnoot*), een boek dat een welkome aanvulling zal zijn van het reeds in 1892 uitgekomen werk van Mr. A. Prayon - van Zuylen: De Belgische taalwetten, en dat tot doel heeft om, de titel duidt het trouwens aan, de kennis van die wetten meer onder het volk te verspreiden. Hoe loffelijk het voornemen van den schrijver ook is, toch komt het ons voor, dat hij dienaangaande begoochelingen heeft; want, hoe eenvoudig de wijze ook mag zijn waarop een onderwerp als dat, hetwelk Mr. Dosfel behandelt, wordt voorgesteld, toch blijft dit onderwerp er steeds een van uiterst afgetrokken aard, waarin slechts een gering aantal personen belang zal stellen. Dit neemt natuurlijk niets af van de verdiensten van schrijver en werk, want juist de duidelijke opzet van het boek geeft Mr. Dosfel recht op een uitgebreiden lezerskring, des te meer daar hij zorg heeft gedragen om in breede trekken de rechterlijke inrichting van ons land te doen kennen, hetgeen veel bijdraagt tot het goed begrijpen van de wetten aangaande het gebruik van het Nederlandsch in rechterlijke zaken, waarop nagenoeg heel het eerste deel van zijn werk betrekking heeft. Een van de groote hoedanigheden van het boek is zijn objectiviteit, die de schrijver, zoo ver het eenigszins mogelijk was, heeft doorgedreven en volgehouden. Daarmee wordt geenszins bedoeld, dat Mr. Dosfel geen persoonlijke opvattingen verdedigt, maar hij heeft er zich op toegelegd de wetsteksten door zich zelf te laten spreken en hij is daar opperbest in geslaagd. Maar zijn persoonlijkheid treedt telkens op den voorgrond, wanneer hij elke wet kritisch beschouwt, er de zwakke kanten van doet uitkomen en natuurlijk steeds daarbij uitgaat van het goede recht der Vlamingen. Op uitmuntende wijze o.a. toont hij aan hoe de vrijheid, wat het gebruik der talen in België betreft, door artikel 23 van de Grondwet gewaarborgd, en waarmee voortdurend door de tegenstanders der Vlamingen geschermd wordt, slechts in theorie bestaat en altijd ten nadeele van de Vlamingen uitvalt; die ‘taalvrijheid, zegt hij, (heeft) de verdrukking medegebracht van de Nederlandsche taal, omdat deze de zwakste is en het vooral was in 1830’. Hij staaft dit door verschillende treffende voorbeelden (zie b.v.b. blz. 47, 49, 52, 59, 60), en beweert dan terecht, dat die taalvrijheid voor de talrijke Vlamingen die in het Walenland gevestigd zijn niet bestaat, maar steeds wordt ingeroepen door de Franschonkundigen, die in het Vlaamsche gedeelte van België wonen. Ten gevolge van dien toestand en van de miskenning der Vlamingen waarvan de rechten voortdurend werden opgeofferd aan den gemakzucht van de ambtenaren, de rechters en van veel advocaten, die het Nederlandsch niet machtig waren, werd het noodzakelijk dat ten slotte maatregelen werden genomen, opdat de Vlamingen niet meer als vreemdelingen of erger nog dan vreemdelingen in hun eigen land werden behandeld, die Vlamingen waarvan Sigart in 1846 had gezeid: ‘La race flamande serait elle d'une nature inférieure comme la race africaine et américaine’. Doch verschillende ten hemel schreiende onrechtvaardighe- | |
[pagina 233]
| |
den, waarvan de Vlamingen de slachtoffers waren, zooals de zaak Karsman, het proces van Coucke en Goethals en het geval Schoep moesten eerst de gemoederen in beweging brengen alvorens er aan werd gedacht om een verandering in dien toestand te brengen. Wat waren de Vlamingen wat de erkenning van hun taalrechten betrof eeuwen achteruitgegaan edert de omwenteling van 1830 hen van Holland had losgescheurd! Dat wordt ons duidelijk gemaakt door het kort geschiedkundig overzicht waarmee Mr. Dosfel zijn boek opent en waarin wij zoo onomstootbaar het bewijs vinden hoe de Vlamingen van af de middeleeuwen steeds hun taalrechten geëerbiedigd zagen, terwijl het slechts tijdens het Fransch bewind was, dat werkelijk het karakter van een overheersching droeg tijdens welke België als een wingewest werd behandeld, dat in dat opzicht de Vlamingen als overwonnelingen, als Franschen werden beschouwd. Het Fransch werd hun opgedrongen. Onder het Keizerrijk kwam daarin wel verbetering, doch het zou slechts tijdens de vereeniging van ons land met Noord-Nederland zijn dat aan het Nederlandsch de plaats werd toegekend waarop het in Vlaanderen aanspraak mocht maken. Mr. Dosfel toont aan dat het een legende is te spreken van taalverdrukking, waaraan de Walen gedurende dat tijdvak uit onze geschiedenis zouden blootgesteld geweest zijn en dat Willem I zelfs in zijn toegevingen zoo ver ging om de ratio loci, die aanvankelijk als beginsel gold bij het gebruik van het Nederlandsch ten onzent, te vervangen door de ratio personae. Niet zoodra was echter de onafhankelijkheid uitgeroepen en het Voorloopig Bewind met de regeling van 's lands zaken belast of de taalbelangen der Vlamingen moeten het onderspit delven ten voordeele van de persoonlijke belangen van de ambtenaren, de rechters, de advocaten. En stuk voor stuk hebben daarna de Vlamingen de wetten moeten afdwingen, die hun rechten in taalopzicht zouden regelen. Het heeft lang geduurd, alvorens zij het zoover brachten; steeds heeft men hun minder gegeven, dan waarop zij aanspraak maakten en nu nog zijn er verschillende punten waarop zij geen voldoening mochten verkrijgen. Mr. Dosfel ontwikkelt dan de wording, het tot stand komen van de verschillende taalwetten, ze steeds, zooals hooger gezegd werd, met een kritisch oog beschouwend en uit zijn korte, doch tevens volledige uiteenzetting leeren wij dat b.v.b. de toestand voor de krijgsraden in oorlogstijd nog alles te wenschen overlaat, dat voor de burgerlijke rechtbanken die toestand nog uiterst slecht is en dat de ministerieele wenschen ten einde verbetering in te voeren meestal afstuiten op den onwil van de rechters. Het gaat natuurlijk niet aan hier tot in al de bijzonderheden het werk van Mr. Dosfel te ontleden. Het toont ons aan wat, na lang wachten en na veel strijd eindelijk werd verkregen, maar het laat niet den indruk na dat er niet meer moet geijverd worden en dat men reeds op zijn lauweren kan rusten. Wel integendeel! Het bewijst duidelijk, dat nog verschillende leemten moeten worden aangevuld. De laksheid van de Vlamingen wordt even door hem gegispt en een lans wordt door hem gebroken ten voordeele van een hooger onderwijs in het Nederlandsch, waar hij het heeft over de talrijke Vlaamschgezinde advocaten, die de Nederlandsche rechtstaal niet kennen of niet in het Nederlandsch durven pleiten, uit vrees de rechters te zullen misnoegen. Want ook dat leeren wij uit zijn werk, dat de bestaande wetten niet steeds, in taalopzicht, de beschuldigden tegen zich zelf beschermen en dat hun taalbelangen nog maar al te dikwijls worden opgeofferd aan den gemakzucht of de onkunde van rechters en advocaten. Degenen welke over het gebruik der talen in ons land willen ingelicht worden kunnen in het werk van Mr. Dosfel alles vinden wat zij noodig hebben en het is met belangstelling dat wij de verschijning van het vervolg te gemoet zien. |
|