Van eten en drinken.
De Hotelhouder van 31 October neemt over wat wij in ons vorige nummer ‘van eten en drinken’ voor den toerist in ons land schreven, met een bijschrift van den heer H.J. Lambers, naar wij in hetzelfde nummer van de Hotelhouder zien: van de firma H.J. Lambers & Co., in wijnen en likeuren.
De heer Lambers is het over het algemeen niet met den schrijver van het stuk in Neerlandia eens, en vindt hem eigenlijk een minderwaardig soort reiziger. Het schijnt den heer L. toch iemand te wezen, die zich op zijn tochten door ons land vergast aan ‘limonades, broodjes met kaas en vleesch’, behoorende waarschijnlijk tot het slag, dat de heer L. aldus schetst: ‘Ze verteren zeer weinig, willen echter alles uitstekend hebben en trachten bovendien nog korting op de prijzen te krijgen, als lid van den A.N.W.B. of iets dergelijks’. Neen, zegt de heer L. ‘laat waar ge komt, ook wat verdienen. Drink een flesch wijn (de oolekerd!). Beknibbel den pensionprijs niet te zeer, en de Hollandsche hotelhouder, van ouds bekend als zeer royaal, zal wel zorgen, dat ge tevreden zijt’. Zoo doet de heer L. ‘Ik bezocht veel koffiehuizen’, vertelt hij, ‘waar ik bewonderd heb, wat men (aan het middageten) gaf voor een prijsje en waar ik mij gedrongen gevoelde, ofschoon het niet vereischt werd, een flesch goeden wijn te bestellen, omdat men zich zooveel moeite gaf’.
Jawel; maar in zooveel gelegenheden, bediend stellig door 's heeren L.'s concurrenten, kan men geen flesch goeden wijn krijgen. De dranken, zegt de heer L. zelf, laten somtijds in ons land wel te wenschen over, ofschoon hij den wijn, naar verhouding tot den prijs, buiten dikwijls beter vindt dan in de stad. ‘Over limonades zwijg ik’, voegt hij er aan toe, ‘omdat ik daaraan mijn krachten niet beproefde, maar het kan zijn, dat de geachte schrijver daarin eenigszins gelijk heeft’.
Nu heeft ‘de geachte schrijver’ zoomin een voorliefde voor de limonade onder de dranken als voor broodjes met kaas of vleesch onder de spijzen - er staat niets in ons vorige stukje wat recht geeft 't tegendeel te zeggen - noch begrijpt hij wat hij met de klacht over reizigers, die te weinig verteren en te veel eischen, te maken heeft. Maar hij kan den spot, die in 's heeren L.'s woorden over die limonade-drinkers doorklinkt, niet laten voorbijgaan. Want die geringschatting lijkt voort te komen uit dien bedenkelijken geest, die er van ouds in ons volk zit, n.l. om dat eerst een flinken Hollandschen jongen of een fermen vent te vinden, die een stevigen borrel drinkt, een zware sigaar rookt en die zijn flesch rooden baai staat. De schrijver is geen afschaffer, maar hij verheugt er zich over, dat - dank ook aan de sport - een verstandiger en gezonder opvatting veld wint.
En nu zijn de toeristen tegenwoordig voor een groot deel fietsrijders, en voor fietsrijders zijn alle alcoholhoudende dranken - ook wijn en bier - op den tocht nadeelig. Op zoo'n fietstocht nu is limonade, zijn echte vruchtensappen een goede drank, als het dan ook goede waar is die men u voorzet.
We zullen den heer L. niet op alle verdere punten te woord staan. Wij hebben zelf aan herbergiers en logementhouders in ons land den lof die hun toekomt niet onthouden, en als de heer L. ons tegenspreekt is 't nogal eens, waar hij niet goed heeft gelezen wat wij schreven. Een punt uit zijn stuk dient nog even toegelicht te worden, want dat is van belang. Wij hadden iets gezegd over een buitensporigen prijs, aan een station voor vruchten gevraagd. Daarop maakt de heer L. deze aanmerking:
‘In stations rekent men veelal, wat men bedingen kan, zonder dat men in conflict komt met het van hoogerhand vastgestelde tarief, dat evenwel alleen voor dagelijks voorkomende eet- en drinkwaren is vastgesteld. Schuld daarvan zijn de dure exploitatiekosten dezer restauraties. Zoowel bij het pachten als verpachten wordt door beide partijen erop gerekend, dat het publiek, hetwelk van die restauraties gebruik maakt, geen anderen uitweg heeft’.
Het is fraai. Er wordt dus misbruik gemaakt van de reizigers, die geen tijd hebben, zich elders te voorzien. Maar dat is 't juist, waarover wij klagen en dat meehelpt ons land bij vreemdelingen den naam te geven dat 't peperduur is. Als men uit 't buitenland komt, merkt men 't dadelijk dat men in 't moederland terug is, aan de prijzen die ze aan de stationsbutfetten vragen. En het is niet noodig duur te wezen; dat ziet men over de grens. Vergelijk het eens, wij herhalen 't, met wat men, in Zweden en Noorwegen reizende, aan de stations, voor een schappelijken prijs, kostelijks kan krijgen! En men behoeft niet eens zoover te gaan. Steek b.v. met een boot van de Zeeland naar Engeland over en vergelijk de prijzen in de wachtkamer te Queenboro met die te Vlissingen.
Zou dat overvragen ten slotte ook wel voordeel geven? Wij meenen van niet. Bij matige prijzen en meer keus - want ook hieraan hapert 't - zou er veel meer aan de stations gegeten en gedronken worden; al ware 't alleen om in een vervelende reis wat afwisseling te brengen.
Maar we zouden over dit onderwerp al te uitvoerig worden, ofschoon 't ons niet zonder belang lijkt. Wij zijn al dankbaar dat onze opmerkingen onder de aandacht zijn gebracht van de lezers van De Hotelhouder, officieel orgaan van den Nederlandschen Hotelhoudersbond, en mogen ze ook tegenspraak hebben uitgelokt, wij hopen, dat er ook herbergiers en logementhouders zijn, die willen aannemen, dat er in hun vak nog wat te leeren valt.