Jong Nederland.
Aantekeningen over de betekenis der afdelingen ‘Jong-Nederland’.
II.
Ik wou zo heel-graag dat men dadelik begon het Wezen-der-Zaak te scheiden van de uiterlikheden.
Ons streven moet zijn: om alles te bereiken wat met in-spanning van al onze krachten bereikt kan worden; om alles wat er aan kracht en wil sluimert in ons volk te wekken en aan te wenden in de Strijd... En om hier-toe te komen moet men beginnen zich-zelve te ontginnen; met alle krachten in het werk te stellen om zich-zelf een zo-volkomen mogelijk mens, geestelik en karakterlik, te maken. Een sterk-saam-horende nasie van zulke individuën zal nood-wendig een krachtig, mooi, gróot geheel zijn.
Dat is de kern-onzer-beweging.
Een hoogst-ijverige post-zegel-verzamelende jongedame of een jong-mens, dat angst vallig vreemde woorden mijdt en met edele op-hef van zijn vaderlandsliefde gewaagt, behoeft nog helemáal geen ‘Jong-Nederlander’ te zijn, zo als wij die verlangen en... nódig hebben...
Ons zijn de hevig-willenden, die zich-zelve en hun Volk zoeken te brengen tot het hoógste plan, waartoe het, met hun en ons-aller natuurlike aanleg, op-te-voeren is... Wat is een volk van geen-vreemde-woorden-gebruikende zwakkelingen?
Laat men nu in-shemels-naam niet beweren dat ik het belang van de taal-strijd niet in-zie; de ernstige zuiveraars on-recht aan doe: in-tegen deel ik geloof dit een màchtig middel: maar doel mag het nimmer worden. Het Doel, het wijde, grootse Doel, is en blijft gesteld in de eerste alinea van onze beginselverklaring: ‘Het beoogt de verhoging van de zedelike en stoffelike kracht van de Nederlandse Stam’.
Een vertrouwd, dóor-dringend A.-N.-V.-lid wéet dit wel en het is ook niet voor hem dat ik deze aantekeningen geef; maar de meeste aangesloten jongelieden weten het niet. Bij mijn arbeid onder hen heb ik, met gunstige uit-zonderingen natuurlik, de nijging ont-dekt om de bij-zaken op de voor-grond te doen treden. Vele achten het zeer-voldoende als ze hun vijftig centen betalen en trouw op de vergaderingen verschijnen; en denken zich een volmaákt Nederlander als ze zo nu-en-dan eens een poging wagen om een meisje-van-de-dans-klub tot lid-worden over-te-halen....
Laat men mij nu al-weer niet mis-verstaan.
Ik-zelf doe oók mijn best om leden te werven: maar ik zie daar-in niet mijn hoógste heil en dat is niet alles-en-alles wat ik voor mijn Land wil doen... Ik wil al mijn wil, mijn natuurlike gaven, mijn werkkracht geven: want ik voel heel-innig, dat elke on-ontwikkelde gave; elke on-ontgonnen kracht diefstal is ten na-dele van mijn volk: wijl het ont-houden wordt wat het natuurlik toe-komt...
Wij moeten héle, volledige Mensen om:
‘de zedelike en stoffelike kracht van de Nederlandse Stam te verhogen’...
JAN GRESHOFF.
Apeldoorn, 31 Julie '08.