Neerlandia. Jaargang 12
(1908)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVoorheen en Thans.Dat de meeste Hollanders in Transvaal en Oranje-Vrijstaat zich vóór den oorlog zoo gelukkig gevoelden in hun tweede vaderland had drie redenen. Ze hadden er minder materieele zorgen, leefden er vrijer dan ergens ter wereld en het was er bijna altijd mooi weer. De Engelschen zijn machtig, maar met geweld, list noch goud kunnen ze iets aan dien derden factor veranderen; dat er in figuurlijken zin thans een heel wat minder frissche wind waait dan vroeger is al erg genoeg. Te overbekend is het, dat de welvaart verminderde, dan dat het noodig is er hier over uit te weiden. En hoe staat het met de vrijheid? Men behoeft geen chauvinist te zijn om te zeggen, dat die vrijheid ons in het bloed zit. Kon het dus anders of de goedgezinde Hollander moest zich in de twee republieken spoedig gevoelen als een zoon van het land? Bij die groote vrijheid leefde men - wat de jingo-bladen ook beweerden - in de mijndistricten rustiger | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
en veiliger dan ergens ter wereld, waar de bodem goud en diamant bevat. Die tijden schijnen tot het verleden te behooren; de gevangenissen in de voormalige Z.-A.R. zijn propvol en nog maar enkele dagen geleden kon men in de couranten lezen, dat het aantal doodvonnissen zoo schrikbarend toeneemt. Naast de mindere welvaart een tweede zegening der Engelsche beschaving! De vrijheidszin openbaarde zich vroeger ginds in zoo tal van vormen en een van de mooiste daarvan was wel, dat men bij het regeeren los was van vooroordeelen. Het was daar nooit een angstig gevraag of de eene of andere maatregel wel in het regeeringsstelsel paste. Moest er na ramp of tegenslag hulp van staatswege zijn, dan kwam die. Zoo waren er in 1892 in de Z.-A.R. zulke zware regens gevallen, dat de oogst door overstroomingen werd verwoest. De regeering stelde £ 150.000 beschikbaar en leende die uit. Zoodoende hield men de verarmde burgers uit de handen van Engelsche wetsagenten, waaronder geldschieters waren, die van elk geleend pond een shilling in de maand eischten en dus een rente maakten van zestig procent 's jaars. Later, na de runderpest van '96 en '97 werd weder £ 150.000 gestort, om den verarmden burgers voorschot te kunnen geven voor het aankoopen van vee. In den Oranje-Vrijstaat had men, na den Basoetuoorlog van '70 dergelijke maatregelen genomen en werden kleine perceelen gouvernementsgrond aan arme burgers verhuurd. Bij de verhuring was alle mededinging van grondbezitters uitgesloten. Niet alleen door voorschotten in geld, ook door werkverschaffing hielp de Transvaalsche regeering de armen. Bij de uitvoering van irrigatie-werken, het aanleggen van lijnen voor de telegrafie en het maken van wegen werd in de eerste plaats met hunne belangen rekening gehouden. De groote Witwatersrandweg door de goudvelden, die door Zoutpansberg en Waterberg werden aangelegd met het doel om de behoeftigen te helpen. Al die goede werken geschiedden, omdat de Afrikaanders, die het land bestuurden zich vrij gevoelden om te helpen, waar hulp noodig was. Zou, om maar dicht bij huis te blijven, een Nederlandsch kerkelijk of liberaal Kabinet iets dergelijks aandurven? Op andere wijze openbaarde zich de zin voor vrijheid in den omgang van ambtenaren en regeeringspersonen met het publiek. Als de armste boer President Kruger wat te zeggen had, ging hij er 's morgens om zes uur heen, vertelde wat hij op het hart had, rookte er zijn pijp en dronk er koffie. Ook de verhouding tusschen een Afrikaander patroon en zijn personeel was er geheel anders en in tal van opzichten veel beter dan b.v. in Engeland en bij ons. In dit opzicht ging het er meer toe als in Amerika. De patroon hield zijn ondergeschikten niet op zulk een afstand, de laatsten hadden nooit de minste aarzeling hem te naderen. Hoe rechtzinnig ook in hun geloof, de aangeboren zucht naar vrijheid bracht de Boeren er toe om in vele opzichten vrijzinnig te zijn ook. De regeering van Boeren in den Oranje-Vrijstaat, die toch allen tot een van de drieGa naar voetnoot*) Protestantsche kerkgenootschappen behoorden, gaven voor den oorlog een jaarlijksche subsidie aan Engelsche en Roomsche kerken. En de Transvaalsche regeering stichtte in verschillende mijndistricten staatsscholen, waar Engelsch en Hollandsch een gelijke plaats innamen. Ook een Duitsche school te Johannesburg kreeg subsidie van den Staat. Men had ginds de vrijheid lief in den goeden zin van het woord, want tegen goede wetten, ook al brachten ze zekeren dwang mee, had men geen bezwaren. Zoo bestond in den Oranje-Vrijstaat reeds tien jaar eerder dan bij ons een wet op den leerplicht, waarin bepaald werd, dat kinderen van 14 jaar, die geen gouvernements- of private school bezochten, onderworpen zouden zijn aan een examen, omvattende de volgende vakken:
Een teekenend staaltje is het, dat de Boeren, die zoo afkeerig waren van dwang, er niet tegen opzagen om, ter wille van een goede zaak, in die wet bepalingen op te nemen als vervat in art. 7. Dit luidde: ‘Een ouder of voogd, die weigert zijn kind of pupil aan het examen in art. 2 omschreven, te onderwerpen, of op last der schoolcommissie voor den in art. 5 vastgestelden tijd naar school te zenden, zal in de eerste instantie veroordeeld worden tot een boete van £ 1 tot £ 5 en bij eene volgende overtreding tot een boete van £ 5 tot £ 10 en bij gebreke van betaling zullen deze boeten in executie verhaalbaar zijn als bij civiel proces. Indien zulke ouders of voogden geheel onvermogend zijn om de boeten te betalen en toch weigerachtig blijven de kinderen naar school te zenden, zullen de schoolcommissies, in overleg met den super-intendent van onderwijs zich kunnen vervoegen tot het gerechtshof, onder de bepalingen van wet No. 14 van 1893’. Die wet No. 14 bepaalde, dat het gerechtshof of de rechter gemachtigd waren over zulke kinderen te beschikken als meest in hun belang zou zijn en als meest in overeenkomst met den maatschappelijken toestand der ouders of betrekkingen. Die kinderen zouden beschouwd worden te staan onmiddellijk onder de voogdijschap van het hoog gerechtshof. Nog een ander voorbeeld wil ik noemen om aan te toonen, dat de zucht naar vrijheid bij de Boeren gezond was. Enkele maanden voor het uitbreken van den oorlog ontving de Volksraad in Transvaal met veel instemming een adres van de ‘Internationale Onafhankelijke Arbeiderspartij’, waarin gevraagd werd om invoering bij de wet van een achturigen arbeidsdag. In Pretoria was een groote openbare vergadering ten gunste daarvan gehouden en inleider was het overleden Volksraadslid voor het district Piet-Retief, de heer W. Tosen. Door het uitbreken van den oorlog is de Uitvoerende Raad niet aan het bewerken van een dergelijk wetsontwerp toegekomen. Het ware zeker wet geworden! Voor het uitbreken van den oorlog was het in de republieken, vooral in Transvaal, ook niet alles zooals het wezen moest; terecht is reeds dikwijls op een groote verontschuldiging gewezen. In Transvaal leefde tot 1886 een bevolking, welke uitsluitend door veeteelt en landbouw bestond en na den inval van de goudzoekers moest de geheele wetgeving, het geheele wezen van het land veranderen. Vooral ook door de vele kaffer-oorlogen was de gelegenheid tot wetgevenden arbeid niet altijd even gunstig. En wat had de regeering niet steeds te strijden tegen den binnenlandschen vijand, de Engelschen aan den Rand en een aantal half Engelsche Kapenaars in de geheele republiek. De besten onder de Boeren, iemand als b.v. President Steyn, zagen de fouten zeer goed in en ze hadden een ernstige begeerte om te verbeteren wat verkeerd was. * * * Men heeft vaak beweerd, dat juist die sterk sprekende zin voor vrijheid en als gevolg daarvan gebrek aan tucht de eigenlijke oorzaak is geweest, dat de beide republieken haar zelfstandig volksbestaan verloren hebben. Het is mogelijk, maar men kan de hoofdtrekken van het karakter van een volk nu eenmaal niet veranderen. Voor wie onder de Boeren in Zuid-Afri- | |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
ka hebben geleefd, zijn de begrippen Boer en vrijheid nu eenmaal niet te scheiden. Zouden de Boeren onder een regeering komen, welke het hun te zwaar maakte, dan zou het als in oude dagen luiden: ‘Trek!’ en ze zouden een ander land opzoeken. Zuid-Afrika doorleeft thans een zeer moeilijken tijd, bij eigen ellende komt nog, dat de jongste Amerikaansche crisis zulk een geweldigen terugslag heeft gevonden over de geheele wereld en ongetwijfeld ook daar. Zooals het vóór den oorlog in de republieken was, zal het er waarschijnlijk wel nooit meer worden. Toch kan het niet anders of voor dat rijke land moet eens een betere tijd aanbreken. Vooral voor de vele Hollanders, die nog daar zijn, is het te hopen, dat die tijd niet meer verre is. Zij toch hebben het nog moeilijker dan de Boeren, die op hunne plaatsen wonen en zeer weinig behoeften hebben, omdat zij van kind af gewoon zijn geweest aan een zeer eenvoudige levenswijze. Wie altijd van schapenvleesch en miliespap heeft geleefd, zal op het land niet spoedig gebrek lijden. Onder de Hollanders in de steden zijn er velen, oud-ambtenaren der regeering en anderen, die in den gelukkigen tijd in Transvaal een goed, een ruim bestaan hadden. Thans komt er van hen geen brief, of hij staat vol klachten. Men kan, zonder zich aan overdrijving schuldig te maken hun leven armoedig noemen. Botha en zijn regeeringsmannen hebben ook den Hollanders in Transvaal hulp en steun beloofd; dat het tot nu toe vrijwel bij beloften is gebleven, zal wel aan de omstandigheden zijn te wijten. Want ieder Afrikaander, die het wel meent met zijn volk, zal moeten erkennen, dat het groote verplichtingen heeft aan Nederland. Het ligt ons allen nog te versch in het geheugen, dan dat het noodig is eraan te herinneren wat Nederland voor de Boeren heeft gedaan tijdens den oorlog. Hier bracht men millioenen bijeen, ginds streden de Hollanders als één man aan de zijde der Afrikaanders en van de besten der onzen, Coster, De Jonge en zooveel anderen lieten er het jonge en nog zooveel belovend leven. Halsteren, Aug. 1908. F. KAPTEIJN. |
|