Zuid-Afrika
Hollandsch, Nederlandsch en afstamming.
In het Augustus-nummer maakte de heer Dr. H.J.D. Bodenstein zich tot tolk van sommiger meeningen Zuid-Afrika over het Verbond.
Dat hebben wij gewaardeerd. Zoo leeren de leden de denkbeelden van andere Nederlandsch-sprekenden kennen en begrijpen. Wij hopen, dat meer Afrikaansche lands zonen Dr. Bodenstein's voorbeeld zullen volgen en vaak van zich zullen laten hooren.
En nu het betoog.
Dr. Bodenstein en wij zijn het bij voorbaat eens. Dr. Bodenstein heeft in Holland gestudeerd en weet dus dat Nederlandsch in de statuten van het Verbond hetzelfde beteekent als Hollandsch in Zuid-Afrika.
Maar Dr. Bodenstein wilde er de bevestiging van hebben in het orgaan van het Verbond zelf. Welnu, die krijge hij.
Met Nederlandsch wordt natuurlijk niet bedoeld uitsluitend het ‘Hollandsch van Holland’.
Bij de oprichting van de Groep Zuid-Afrika in 1898 werd na uitvoerige bespreking besloten, dat onder Nederlandsch in de statuten zou worden verstaan de volkstaal. Tegen deze uitlegging heeft het Hoofdbestuur zich nimmer verklaard, hierdoor toonende het met deze opvatting geheel eens te zijn.
Zij is trouwens altijd de opvatting van het Verbond zelf geweest. In nummer 6 der uitgaven van het A.N.V. staat: ‘Afrikaansch, versterkt door het rijker en krachtiger Hollandsch, moet zich opwerken tot een Hoog-Afrikaansch, een Hollandsch-Afrikaansch, met onvoorwaardelijk behoud van eigen fieren aard. Zoo ook het Vlaamsch der dorpen en achterbuurten tot een Hoog-Vlaamsch, een Hollandsch Vlaamsch. Evenmin als wij Afrikaners of Vlamingen zijn, evenmin zijn zij Hollanders en dat moeten zij nooit worden. Er zijn Hollanders genoeg om wat te deugen. Maar, en hier komt het op aan, ons aller stameenheid worde gekenmerkt door eene algemeene Nederlandsche spreek- en schrijftaal, verschillend naar land en volk, toch algemeen verstaanbaar’.
Op dit laatste komt het aan.
Die uiteenzetting dagteekent van Juni 1899 en zij is wel de duidelijkste toelichting op de statuten.
Deze zouden duidelijker kunnen zijn. Toegegeven. Maar zij hebben tot heden geen samenwerking in den weg gestaan. Laten wij dus niet gaan vechten om een woord, doch de ware bedoeling achter het woord erkennen. Voor een statutenwijziging is, waar zooveel vèrgelegen deelen te raadplegen zijn, rijp beraad en veel tijd noodig. Voor het overleg met de Afrikanervoormannen van het Verbond komt misschien gauw een gelegenheid. Dan zullen, al pratende, de bezwaren worden weerlegd en opgeheven. Laten we intusschen bij elkaar staan, elkaar steunen in den gemeenschappelijken strijd.
En nu het gewraakte ‘verhooging van den Nederlandschen stam’.
Als wij het gingen narekenen, dan zouden er in het Hoofdbestuur eveneens personen zijn, die niet tot den Nederlandschen stam behoorden; dan was de Vlaming Pol de Mont van Fransche en waren Dr. Rudelsheim en Jhr. Von Weiler wellicht van Duitsche afkomst. Maar ze zijn en voelen zich echte Nederlanders. Zoo ook zullen de afstammelingen van Hugenoten, Duitschers of Denen in Zuid-Afrika zich Afrikaners kunnen voelen. Het is geen kwestie van afstamming, maar of men wil werken voor zijn taal en de belangen, die alle Hollandsch-sprekenden over de geheele wereld gemeen hebben.
Prof. te Winkel, in zijn rede, den 11en November 1907, bij de stichting der Jongelieden-Afdeeling van het A.N.V. te Amsterdam gehouden (Uitgave No. 12 van het A.N.V.), heeft dit nog eens duidelijk gezegd.