Neerlandia. Jaargang 12
(1908)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdXXXste Ned. Taal- en Letterkundig Congres.Er is een tijd geweest - nog niet zoo lang geleden - dat men de Taal- en Letterkundige Congressen met steeds minder ernst bejegende, dat verslaggevers in hun besprekingen over de tweejaarlijksche samenkomsten van Noord- en Zuid-Nederlanders elkaar in goedkoopen spot de loef trachtten af te steken en dat menigeen, niet meer geloovende in hun kracht, de Congressen als nutteloos geworden instellingen ten ondergang gedoemd waande. Nu is het een bestaanswet, dat elke beweging door noodwendige vertraging tot stilstand leidt, wanneer niet telkenmale nieuwe voortstuwende kracht de beweging onderhoudt. En wellicht te veel hechtend aan den naam, die toch niet tot zijn recht kon komen, moeilijk als het steeds blijven zal de wisselende stroomingen op taal- en letterkundig gebied in de bedding van algemeene Congressen te leiden, bleven vele goede krachten van verre staan en waren de samenkomsten geworden meer toevallige vergaderingen zonder verband, dan pleisterplaatsen eener eenswillende menigte, die behoefte heeft nu en dan den afgelegden weg te overzien en den nieuwen te bepalen, waarop zal worden voortgeschreden naar een bewust doel. De Congressen hadden behoefte aan vernieuwing. Die vernieuwing is gekomen op het eind der vorige eeuw. Sedert het Dordtsche in '97 staan de Congressen in het teeken der Stambelangen. Zoo ergens dan is dat in de Sleutelstad, in de veste onzer vermaarde aloude Academie, gebleken. De doorwrochte openingsrede van Prof. Speler, die ondanks de korte voorbereiding - Prof. Heeres zag zich door droevige omstandigheden gedrongen als voorzitter terug te treden - de bijeenkomsten zoo krachtig heeft geleid, had even goed door den geestdriftigsten voorman van het A.N.V. kunnen worden gehouden. Een enkele aanhaling ten bewijze: ‘Wat schiep voor zestig jaren bij onze Vlaamsche broeders de behoefte aan het aanknoopen van nauwere betrekkingen met de Noord-Nederlanders? Was het niet de geest van zelfgevoel, die er hen van bewust deed worden, dat de scheiding in het staatkundige niet mocht leiden tot vervreemding van de twee Nederlandsch sprekende helften? Dat zelfbewustzijn, die veerkracht, die drang naar zelfbehoud tegen het dreigende gevaar van algeheele vertransching is in den grond verwant met de krachten, die onze renaissance tot bloei hebben gebracht. De Vlaamsche Beweging en hare overwinningen mogen in het batig saldo van onze rekening over de laatste zestig jaar fungeeren onder het zelfde hoofd: versterking van volkskracht’. En dit stukje ‘Holland op zijn best’: ‘In de afgeloopen halve eeuw heeft de Nederlandsche stam zijn ouden goeden naam in de wereld weder opnieuw tot eere gebracht. De Hollandsch-Vlaamsche schilderschool van de 17e eeuw, de glorie van onze gouden eeuw, zie, zij is weder opgestaan, tot nieuw leven ontwaakt in de tweede helft der 19e. Onze toonkunstenaars worden alom gevierd en bewonderd. In onze letteren, ter zelfder tijd door talenten van beteekenis verjongd en verruimd, heerscht een druk en opgewekt leven. En waar het geldt de uitbreiding van de grenzen der menschelijke kennis, staan mannen van Nederlandschen stam in de eerste rijen van de wetenschappelijke onderzoekers. Wanneer er gesproken wordt over den vooruitgang, niet alleen in vakken als natuurkunde, scheikunde, sterrekunde, geneeskunde, maar ook in taalwetenschap, philologie en historie, dringen zich als van zelt de namen van beroemde geleerden voor onzen geest. Het internationale recht mag bijkans eene Nederlandsch-Belgische schepping heeten’. Gaan wij verder de behandelde onderwerpen na, dat treft het ons dat ongezocht de beginselen door het A.N.V. voorgestaan naar voren zijn gekomen, dat men, hoe verschillend nog denkend over de middelen, zich één voelt in het streven naar verhooging van de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen Stam, en als voornaamste middel daartoe de handhaving der taal beschouwt. Waar de Afdeelingen voor Letterkunde, Geschiedenis en Onderwijs gelijktijdig vergaderden en men dus weer in de noodzakelijkheid verkeerde het een of het ander te laten loopen, was de Vierde, d.i. onze Afdeeling den rang van Algemeene Vergadering toebedeeld en zelfs de algemeene vergaderingen van het Congres hadden maar één leidende gedachte: de Stambelangen. Herinnerd behoeft slechts te worden aan de belangwekkende Donderdagmiddag-bijeenkomst in de Gehoorzaal, waar een geestig en welsprekend redenaar als Dr. D. Bos, handelend over de Nederlandsch-Belgische Toenadering, in een helder betoog de Nederlanders en Vlamingen den plicht voor- | |||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||
hield de vriendschapsbanden te versterken, elkaar beter te leeren kennen in gemeenschappelijken arbeid voor gemeenschappelijke belangen en maatregelen te nemen, die de verstandhouding duurzaam kunnen bevestigen. Den Hollanders verweet hij te veel gemis aan eerbied voor den arbeid, zin voor nijverheid, handelsdurf, ondernemingsgeest en gispte het te gemakkelijk toevertrouwen van Ned. kapitaal aan verafgelegen staten en spoorwegkoningen. En daarna kwam Dr. M. Rudelsheim, ons hoofdbestuurslid, die het vraagstuk van Vlaamsch standpunt beschouwde en die alleen heil ziet in een streven naar verstandelijke toenadering tusschen Holland en Vlaanderen. Vlaanderen heeft behoefte aan nadere kennismaking met de Ned. beschaving. Vlaanderen spreekt zijn taal slecht, erbarmelijk dikwijls, omdat het er slecht wordt onderwezen. Het onderwijs in Vlaanderen is internationaal. Nederland moet de Vlamingen helpen aan nationaal onderwijs. Met voldoening werd medegedeeld, dat er pogingen worden aangewend, althans te Antwerpen met hulp van het A.N.V. een Nederl. school te stichten Al gaven beide redevoeringen aanleiding tot een wat verwarde gedachtenwisseling, men zocht de schuld, dat veel nog niet is zooals het wezen moet, niet alleen bij den vriend, het ‘Herzie U zelf’ werd oprechtelijk door Noord- en Zuid-Nederland gesproken en beaamd. Maar niet slechts gemeenschappelijke belangen van Nederlanders en Vlamingen werden op dit Congres behandeld. Voor den Zuid-Afrikaan trad zijn ridder zonder smet of blaam, Dr. N. Mansvelt, weer in het krijt. Hij stelde de voorwaarden, waarop wij Z.-A. als stam- en taalgebied kunnen behouden: Teekening op de dischkaart.
Dat het Nederlandsch als zoodanig ooit de taal van Zuid-Afrika zou worden, achtte hij niet waarschijnlijk. Laten wij tevreden zijn, als het Afrikaansch-Hollandsch, zoo na en zoo innig aan het Nederlandsch verwant, het wordt. Het Afrikaansch staat niet vijandig tegenover het Nederlandsch. Dat is herhaardelijk door de voormannen der hedendaagsche Afrikaansche beweging verklaard, zoowel in het openbaar als in vertrouwen. Allen erkennen, dat het Afrikaansch-Hollandsch het Nederlandsch niet kan missen. Dit is de bron, waaruit het zijn kracht moet putten. Het treffendst was wel de groote aandacht geschonken aan de geestelijke ontwikkeling van den inlander in onze Oost. De hoogbejaarde, maar nog zoo benijdenswaardig geestkrachtige Prof. Kern, wiens aanwezigheid het Congres een groote belangrijkheid bijzette, kwam opnieuw belangstelling vragen voor den Javaan, die vooral door meerdere ontwikkeling tot welvaart kan geraken. Veel meer moet hem de gelegenheid geopend worden tot beoefening der Ned. taal, zonder hem te vereuropeeschen, d.i. zijn volkskarakter te doen verliezen. Mr. J.H. Abendanon, oud-directeur van O.E. en N. in Ned.-Indië betoogde de wenschelijkheid van het Nederlanderschap voor den inboorling en Mr. H.W. van Sandick besprak de belangen der Javaansche arbeiders in Suriname. Het medegevoel, opgewekt voor den bruinen broeder vond ten slotte uiting in de hartelijke toejuiching der rede van een zijner vertegenwoordigers, de sympathieke Dr. Djawa J.E. Tehupeiory, die Insulinde vergeleek bij de schoone slaapster, na eeuwen van rust ontwaakt. Met eerbied getuigde hij van al wat Mr. Abendanon voor de invoering van het Nederlandsch in de Oost had gedaan en het zal allen aanwezigen, leden van het Algemeen Nederlandsch Verbond goed hebben gedaan den Javaanschen dokter in zuiver Nederl. te hooren gewagen van den grooten invloed door het Verbond op de ontwikkeling van den inlander reeds uitgeoefend. | |||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||
De belangen van alle deelen van den Nederlandschen stam zijn dus wel op dit Congres ter sprake gekomen, zelf voor het Nederlandsch in Amerika werd gepleit door Prof. A.C.V.P. Huizinga, hoogleeraar aan het Trinity-College te Hartfort (V.S.), die het van het grootste nut achtte, dat er aan een der Amerikaansche hoogescholen een Leerstoel zou worden opgericht voor Ned. taal en letterkunde, wat Dr. J. Boeke, die als afgevaardigde van het Hoofdbestuur den steeds zich meer en meer uitbreidenden werkkring schetste van het A.N.V., aanleiding gaf er op te wijzen, dat de Afd. Chicago reeds een poging in die richting aanwendt. Daarom stelde hij de volgende, met instemming begroete motie voor: ‘Het XXXe Ned. Taal- en Letterkundig Congres, | kennis genomen hebbende van de wenschen der Nederlanders te Chicago om aldaar een Leerstoel aan de hoogeschool in Ned. taal, letterkunde en geschiedenis in te richten, spreekt zijn waardeering hierover uit en wenscht aan deze poging welslagen toe’. Zoo zijn op dit Congres allerwege stemmen gehoord uit verschillende deelen der aarde, waar het Nederlandsch element leeft en strijdt. Zij klinken in onze herinnering samen tot één koor, tot één roepstem om steeds krachtiger de gemeenschappelijke belangen voor te staan, opdat wij als Grooter Nederland weer een fier volk mogen worden van groote welvaart, sterke geestkracht en hooge deugd.
* * *
Er is een andere traditie in de Congressen, die wij niet gaarne zouden zien vervangen, omdat ze onmisbaar is voor het slagen: de feestelijkheden. Men heeft ze wel het voornaamste element in de verbroederingsbijeenkomsten van stamverwanten genoemd. In elk geval schatte men haar invloed en beteekenis niet gering. Onder den druk toch van wat vorige regelingscommissiën aan kunst en uitspanning wisten uit te denken en te doen genieten, spant elke nieuwe commissie haar uiterste krachten om de voorganster te overtreffen. En menig Congres dankt zijn overgetelijkheid juist aan prachtig geslaagde kunstavonden of uitstapjes, die vaak een beter propagandamiddel blijken dan lange en niet altijd onderhoudende redevoeringen. De klassieke stad met haar velerlei herinneringen aan ons roemrijk verleden, haar mooie grachten en brugbogen, haar intieme straten met zooveel oud bouwkundig schoon, scheen wel een aantrekkelijke plaats van samenkomst voor een Taal- en Letterkundig Congres. De Regelingscommissie had zich bovendien beijverd een programma van feestelijkheden op te stellen, dat keur van afwisseling bood. De inzet was prachtig. De opmarsch van het station naar het beroemde Raadhuis, waar de Burgemeester en de Vroedschap ter ontvangst gereed stonden, leek een zegetocht. De lange stoet, fantastisch verlicht door de flankeerende flambouwenrijen golfde op de rythmiek van het schetterend koper tusschen dichte hagen van toeschouwers, rossig beschenen alom door den gloed van bengaalsche vuren door de opgetogen en gastvrije Leidenaars uit de vensters ontstoken. En daarna ging het naar Oud-Leyden, het 17e eeuwsche Marktplein, waar weer een begroeting plaats had, het vendel pikeniers oefeningen hield, Cocadorus met zijn grappen de goede luim der Congressisten nog opvoerde en een jolige ommeganck den vooravond besloot, welke de beste verwachtingen wekte voor het verder verloop der feestelijkheden. Maar de fortuin is ons niet gunstig geweest: de alma mater zag haar kroost nog niet weergekeerd; noch de professoren-, noch de studentenwereld toonden het leven, dat congressisten van verre belang kon inboezemen. En de elementen waren ons ook al niet gezind, zelfs het geluk diende de regelingscommissie al zeer slecht: want de boottocht naar het Kagermeer, die zulk een natuurgenieting had kunnen zijn werd uitgesteld toen het mooi weêr zou worden en ging door Vrijdags toen hemel en meer den ganschen dag door gudsenden regen contact hielden. Gevlucht in voor- en achteronders, in roeven en kajuiten bleef men niettemin goed gemutst. De galgenhumor vierde hoogtij: Des zomers als 't regent
Dan zijn de watertjes diep, ja diep...
klonk het van boot tot boot. Het Hollandsch ras trotseerde de woeste wateren, maar de Ned. Stam werd te overvloedig begoten. 's Morgens was ook de rijtoer ter bezichtiging van de oude gebouwen gedeeltelijk mislukt, doordat de rijtuigkappen op moesten en de aanwijzingen, die ieder voor zich op papier had, niet meer konden worden gevolgd. Jammer van al de moeite, die Dr. Overvoorde, Leiden's bekwame archivaris, zich er voor gegeven had. Het zal menigeen wellicht aangenaam zijn als verluchting van dit verslag eenige der mooiste kiekjes, die wij danken aan Leiden's ‘Vreemdelingenverkeer’ hier althans afgebeeld te zien. Op den feestavond in den schouwburg hadden de vijandige elementen gelukkig geen vat en de ‘Vertooninghen’, zoowel als de ‘vele boertige amoureuze liedekens en de Victory-sangen, ghesongen met volle stemmen bij die van Utrecht’ (Coers' Liederkoor) wisten vooral door hun vaderlandsche strekking de geestdrift van de zeer talrijke toeschouwers gaande te maken. Een aangename verrassing was de hulde aan onzen algemeenen voorzitter en in hem aan het streven van het A.N.V. toen het Lied, dat de heeren Hullebroeck en Gijssels hem hebben opgedragen, door het orkest gespeeld, door het koor gezongen werd: Waar onze taal als vrije tolk
Uit vrije zielen vaart,
Daar leeft, daar streeft één zelfde volk
In éénen band geschaard.
De grenzen over, wijd en zijd,
De gansche wereld rond,
Vereenigt ons ten rechten strijd
Het Nederlandsch Verbond.
Waar 't lot ons leven heeft gevest,
Trouw gloeit der liefde vlam,
In Noord en Zuid, in Oost en West,
Voor onzen eigen stam.
Niet langer laten wij, verdeeld,
Ons boren in den grond;
Wij winnen eigen woord en beeld,
Door 't Nederlandsch Verbond.
Een volk, dat zooveel helden schiep,
Geeft nog van grootheid blijk;
Dat eeuw'ge Kunst in 't leven riep,
Is nog aan daden rijk.
Geen macht vernielt het stamgevoel,
Dat door ons harte zont,
Zoolang wij opgaan in het doel
Van 't Nederlandsch Verbond.
Geen nood! In onze zeilen blaast
Er thans een goede wind,
Waardoor in 't volk'renkoor welhaast
Ons volk zijn rang hervindt.
Hoog ons gemoed! De toekomst voert
Ons dra ten zegestond;
Sterk zij de band die ons omsnoert:
Het Nederlandsch Verbond.Ga naar voetnoot*)
| |||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||
Raadhuis.
Ingang van de Burcht.
Weeshuis.
Het feestmaal tot besluit van het Congres toonde hoe weinig de tegenspoed had ontmoedigd, men bleef in natuurstemming door stroomen van welsprekendheid over de gasten uit te storten, ook hier werd het A.N.V. herhaaldelijk in de huidebetuigingen betrokken. De dischkaart was versierd met een der mooiste stadsgezichten, geteekend door mej. E.C. van Maanen en een alleraardigst boekje met luimige teekeningen en bijschriften, samengesteld door Dr. A. Beets, verschafte onderwerpen voor genoeglijken kout. Op de lijst der baten komen nog de belangwekkende tentoonstelling van oude handschriften en boeken door de Maatschappij der Ned. Letterkunde in een der zalen van de Universiteitsbibliotheek ingericht, de prachtige oude Japansche kamerschermen in het Ethnographisch Museum voor de Congressisten uitgezet, de namiddag-thee door jonge dames aangeboden en de gastvrijheid in verschillende societeiten genoten. De trouwe Congresbezoekers weten, dat er sinds eenige jaren een niet officieele afdeeling aan de congressen was toegevoegd, die de eer heelt gehadZijlpoort.
Stadstimmerwerf.
Marekerk.
in het lijvig verslag van het Brusselsch Congres te worden vermeld als ‘Gezellige Bijeenkomsten’. Deze afdeeling is te Leiden niet tot haar recht gekomen, wellicht omdat haar voorzitter niet aanwezig was. De Hollandsche oubolligheid, de Vlaamsche leute, de echte verbroedering en verzustering door ongedwongen vermenging der Noord- en Zuidnederlandsche gasten, de spontane uitingen van geest en vernuft werden te veel gemist. Tot de uitzonderingen behoorde een liedje als het volgende, gezongen na de Bruiloft van Kloris en Roosje op het straattooneel in Oud-Leyden: Ze zullen hen niet temmen,
De leden van 't Congres,
Ze springen fier en dapper
Voor 't Hollandsch in de bres.
Ze zullen hen niet temmen,
Zoolang één onverlaat
De Dietsche taal wil steken
In Fransch of Duitsch gewaad.
| |||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||
Lakenhal (Museum).
Wee hem! den onbezonnen,
Die vóór den sluitingstijd
Oud-Leyden wil verlaten!
Hem zij geen bed gespreid.
Kwartier wordt niet gegeven,
Al zijt ge nog zoo moe:
Tot 't einde zult gij blijven,
Al vallen de oogen toe.
De strijdleus is gegeven:
‘Vecht voor Uw stambelang!’
't Is waard daarvoor te strijden
Uw heele leven lang.
En gaan wij weer vergaadren
In 't dierb're Vlamenland,
Dan vlecht die leus weer hechter
Groot Neêrlands broederband.
Het gemeenschappelijk lied bepaalde zich tot wat Vlaamsche Leeuwen en Wilhelmusjes, ondanks de verdienstelijke poging van den student Loosjes, die een liederenbundeltje had samengesteld, uitgereikt aan alle congressisten en waaruit men op ouden trant het gezelschapslied weder in eere had kunnen herstellen.
* * *
De groote fout, die de Congressen tot heden in het algemeen aankleefde is, dat ze veel te weinig verband met elkaar hielden, dat elk volgend congres weer door geheel nieuwe elementen in elkaar werd gezet, dat aansluiting en dus het streven in één richting, naar één vast doel werd gemist, dat de indeeling naar de overlevering werd behouden en ook te Leiden weer aanleiding gaf tot verwarring, tot niet weten op welk oogenblik een onderwerp, waar men belang in stelde, zou worden behandeld. Waar andere Congressen, die van vaste vereenigingen uitgaan, in korten tijd veel hebben bereikt, weUniversiteitsgebouw (Vergaderzalen).
St. Annahofje.
denken hier b.v. aan de Middenstandscongressen, daar hebben de Ned. Taal- en Letterkundige na 60 jaren geen evenredig resultaat gehad. Daarom verheugt het ons, dat de Leidsche bestuurders zoo welwillend het voorstel ter tafel hebben gebracht om voor goed de verhouding der Congressen tot het A.N.V. te regelen, wat naar wij hopen ten gevolge zal hebben, dat er meer verband zal komen in den arbeid der Congressen en elk volgend zal voortbouwen op de verkregen resultaten. Het aangenomen reglement luidt aldus:
Morschpoort.
| |||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||
Moge deze Bestendige Commissie beter slagen dan haar voorgangster van jaren geleden. Daar is alle kans op, nu ze een zoo stevige organisatie achter zich heeft als het A.N.V., dat dagelijks arbeidt aan de verwezenlijking van wat de Congressen slechts om de twee jaar aan wenschen uiten. Gezicht op Leiden (naar een oude prent).
Afbeelding op de Congreskaart. Maar dan trachte men er in de eerste plaats naar de inrichting der Congressen te verbeteren door afgetrokken onderwerpen die feitelijk meer in een bijzonder wetenschappelijk genootschap op hun plaats zijn, niet meer toe te laten, door liefst uitsluitend welsprekende redenaars uit te noodigen, die over gewichtige onderwerpen van algemeen belang, kan 't zijn uitsluitend in algemeene vergaderingen het woord voeren en door vraagstukken, die den geheelen Ned. Stam raken, te doen bestudeeren door knappe mannen, wier praeadviezen de gedachtenwisseling op de vergaderingen kunnen verdegelijken en den weg kunnen banen van woorden tot daden.
Dordrecht, Sept. 1908. C. VAN SON. |
|