Na het Leidsche Congres.
Liet men de Nederlandsche (Taal- en Letterkundige) Congressen verdwijnen, dan zou onherstelbare schade zijn toegebracht aan de Vlaamsch-Nederlandsche zaak. Niets zou hen kunnen vervangen.
Dat is de reden waarom sedert 1849 nooit de geregelde schakel is verbroken van die bijeenkomsten, die beletten dat in den dagelijkschen sleur menschen van ginds en hier elkaar uit het oog verliezen. En steeds breidt zich de kring uit van kennissen en vrienden over en weer; steeds worden vooroordeelen opgeruimd; de baan wordt altijd weer verbreed en verder geeffend. Dat ook is een der groote voordeelen dat telkens een nieuwe stad, over heel de burgerij, in beweging wordt gebracht en meeleeft in ruimer dan eigen, ruimer zelfs dan nationalen kring, en zich prettig bewust wordt, dat er een Nederlandsch leven bestaat ook over onze grenzen.
Vlaanderen en Nederland waren de aanleiding tot deze Congressen; langzamerhand, vooral na de stichting van het A.N.V., werden de bakens verzet. Was het in '99 te Gent een Javaan, die in het keurigste Nederlandsch sprak over de toekomst onzer taal op Java, nu was het een van Ambon, ook een wetenschappelijk ontwikkelde, ook een die in ons land zijne studiën voltooit, die sprak over De Inlander voor en na de stichting van het A.N.V. En zelfs zij die van den beginne af de werking van het Verbond in Insulinde hebben gadegeslagen en achtereenvolgens de feiten aanschouwd, waren verrast toen zulk een onwraakbaar getuige het aandeel van het Verbond liet zien in den vooruitgang ginder. Dat het daget in den Oosten, een woord van dankbare hulde komt daarvoor toe aan de Vertegenwoordiging der Groep Nederlandsch-Indië in ons land, en niet het minst aan het Bestuur in onze kolonie zelf. Zoo rijpt voor hen ongemerkt de vrucht eener oprechte waardeering.
Die toespraak van Tehupeiory, die algemeene verspreiding verdient, was een der hoofdmomenten van dit Congres, zooals de toespraak dezen winter van zijn broeder, in het Koninklijk Instituut van taal-, land- en volkenkunde van N.-I., een ongewone gebeurtenis werd genoemd. Het zijn gewichtige openbaringen in het geestelijk leven van een volk zooals het onze, dat plichten en rechten heeft in een uitgestrekt gebied. Dat zoo iets mogelijk is, het is voor een deel ook te danken aan de Congressen, waaruit de stuwkracht voortkwam, die veel dat hokte, in beweging bracht.
Eene inrichting van Congressen, wier doel wetenschap is noch letterkunde, maar persoonlijke bevordering van de geestelijke en stoffelijke belangen van wie zich Nederlanders noemen in den ruimsten zin, is uit den aard der zaak moeilijk, en vooraf bestemd niet iedereen te bevredigen. Zij is afhankelijk van de zich ontwikkelende toestanden, die zij niet altijd even gemakkelijk kan bijhouden. Gebleken is ook, dat men met hervormingen zijn tijd moet afwachten; leiden van kostbaar materiaal is beter dan breken en geduld is nog altijd een schoone zaak. Dat de Afdeeling Stambelangen door iedereen moet kunnen worden bezocht, dus niet moet samenvallen met de andere, was door de Leidsche Commissie uitstekend verzorgd. Dat regen en storm een wijziging noodzakelijk maakten en de belangrijke Vrijdagvergadering van Stambelangen daardoor zeer slecht bezocht was, dat was de schuld noch van haar noch van iemand anders. Toch zal een dergelijke gebeurlijkheid moeten worden voorkomen. En dat kan ook nu een reglement is aangenomen, waaraan zal worden vastgehouden.
Het Hoofdbestuur van het A.N.V. benoemt voortaan eene Commissie van zeven, die blijft, en bij voorkeur uit Oud-Voorzitters van Congressen zal bestaan. Zij bevat twee Vlamingen, drie Nederlanders, waaronder een voor de West en een voor de Oost; dan nog een Zuid-Afrikaan of een vertegenwoordiger van Z.-A.