Naar Edinburgh.
Verslag van het bezoek, aan de Zuid-Afrikaansche Unie te Edinburgh, gebracht door de afgevaardigden der Leidsche Studen-Afdeeling van het A.N.V.
Door de Leidsche Studenten-Afdeeling van het Alg. Ned. Verbond, belast met de eervolle opdracht, haar te Edinburgh bij de Zuid-Afrikaansche Unie te vertegenwoordigen, achten wij het een aangename plicht, verslag te doen van ons bezoek.
De Universiteit van Edinburgh telt een 4000-tal studenten van verschillende nationaliteiten, in hoofdzaak Schotten. Onder hen zijn 84 Zuid-Afrikaanders, voor verreweg het meerendeel Hollandsche Afrikaanders. Van die 84 studeeren er 81 in de medicijnen, de 3 overblijvende voor ingenieur. Juristen zijn er - met het oog op het Schotsche recht, dat aan deze Hoogeschool onderwezen wordt - niet.
Grootendeels lid van de Edinburgh University Union, welker lidmaatschap voor alle studenten openstaat, en welke een reusachtig gebouw bezit met vergader-, eet-, biljart-, rook-, leeszalen enz., worden de Zuid-Afrikaanders onderling vereenigd in de ‘South-African Union’, een societeit van meer intiemen aard. Aan de wanden veel herinneringen aan hun geliefd Zuid-Afrika; portretten van hun groote mannen, photographieën van hun dorpen enz. In deze Unie was het, dat wij een zestal dagen getuige mochten zijn van het studentenleven onzer Kaapsche, Transvaalsche en Vrijstaatsche stamverwanten.
Hier bood zich ons de gelegenheid, om in betrekkelijk korten tijd met velen hunner kennis te maken.
Doel onzer zending was, nadere bekendheid te geven aan het wezen der Leidsche Vacantieleergangen. Want alleen onbekendheid met het deel en de inrichting ervan kon de oorzaak zijn, dat Edinburgh tot nu toe in zoo geringen getale op deze leergangen vertegenwoordigd was. Deze meening van ons Afdeelingsbestuur was bevestigd door Dr. C.P. Theron, die te Leiden verklaarde, dat ongetwijfeld veel meer Afrikaanders - ook uit Edinburgh - naar Leiden zouden komen, indien ze maar beter over de leergangen ingelicht waren.
Zoo hebben wij dan getracht, wat meer licht te verspreiden. Want inderdaad bleek ons, dat geheel onjuiste gedachten omtrent onze leergangen voorzaten. Wij vonden gelegenheid, met vele Afrikaanders persoonlijk over de zaak te spreken, doch weldra bleek ons, dat wij op deze wijze bij lange niet alle leden der Unie zouden kunnen bereiken.
Doch de Unie kwam ons hier tegemoet en zette de kroon op het werk harer gastvrijheid, door ons het voorrecht te verleenen, in hare vergadering het woord te mogen voeren.
Deze vergadering had plaats Vrijdag 8 Mei. De eerst-ondergeteekende hield een rede over de grondgedachten van ons Verbond en over de voorgeschiedenis der Leidsche Vacantieleergangen; de tweede vulde dit aan en voerde het woord over het Alg. Ned. Verbond, zooals zich dat in daden uit en verder over de inrichting der Leidsche Vacantieleergangen. Vooral werd de aandacht er op gevestigd, hoe de colleges - schoon op zich zelf reeds aangenaam en belangrijk - slechts een klein onderdeel uitmaken van de geheele instelling. Hoe het doel veel ruimer is: ‘kennismaking met land, volk en studentenschap van Noord-Nederland’. Hoe dit doel wordt bereikt (b.v. door als regel aan te nemen het stelsel van huisvesting op studentenkamers; door de gastvrije ontvangst op de studenten-societeit, door de gezellige bijeenkomsten, door de talrijke en zorgvuldig voorbereide uitstapjes). Gewaagd werd van de aangename medewerking, door andere Afdeelingen verleend; van de geringe kosten, kortom van de tallooze voordeden, die het volgen van een leergang heeft boven het reizen op eigen gelegenheid, daar men dan buiten het volk blijft staan, in stede van in zijn wezen door te dringen.
Ten slotte werd de leergang beschouwd als uiting van het Verbond, dat niet beoogt, Noord-Nederland te dienen, maar alle deelen van den Nederlandschen stam, het Verbond, dat bij die deelen weer het bewustzijn wil kweeken van de hoogere eenheid.
Met groote voldoening vermelden wij, dat een 9-tal Afrikaanders als lid toetraden. Wij houden ons overtuigd, dat zij een krachtige aanwinst zullen blijken voor 't Verbond, dat wij gelukwenschen met deze nieuwe leden.
Alvorens ons verslag te eindigen nog enkele ‘afdrukken van indrukken’. Wij hebben Edinburgh verlaten dankbaar, en met hoop in 't hart.
Dankbaar voor veel gastvrijheid, ons door de Unie en haar leden betoond. Dankbaar ook, omdat wij er den toestand veel gunstiger vonden, dan wij hadden durven hopen: wij vonden er een krachtige kern van zelfbewuste Afrikaanders, die niet opgaan in hun omgeving, die onder elkander niet Engelsch spreken, maar Afrikaansch. Dat geeft hoop voor de toekomst. Dankbaar zijn wij ten slotte ook, dat ons bezoek ons weer gesterkt heeft in de overtuiging, dat wij Afrikaanders en Hollanders bij nadere aanraking elkaar toch zoo goed begrijpen.
Wat nu de leergang betreft, in September zullen de resultaten blijken. Alleen dit weten wij: Wij hebben bij velen verkeerde denkbeelden weggenomen en onderscheidenen hebben ons verklaard, dat een bezoek aan Leiden hun zeer toelachte. Wij hebben te Edinburgh banden van vriendschap met de Zuid-Afrikaansche studenten aangeknoopt. Mogen die door een tegenbezoek aan Leiden versterkt worden. Dat is onze oprechte wensch.
Thans zijn wij aan 't einde van onze taak gekomen. Een woord van dank aan de Leidsche Studenten-Afdeeling van het Alg. Ned. Verbond voor het vertrouwen, in ons gesteld, zij het slot van ons verslag.
Mr. A.H. VAN OPHUYSEN.
H.C. LEEMHORST,
Voorzitter der Leidsche Stud.-Afd. van het A.N.V.
Leiden, 13 Mei 1908.
Ieder lid brenge jaarlijks ten minste twee nieuwe leden aan!!