Vaderlandsliefde.
Waar er nog altijd menschen zijn, die met min of meer klem beweren, dat vaderlandsliefde iets uit de oude doos is en zij zich slechts wereldburger gevoelen, iets wat in de praktijk dikwijls schijnt neer te komen op verheerlijking van al wat ‘buitenlandsch’ en eene altijddurende aftakeling van al wat eigen is -, leek het mij wel aardig voor Neerlandia navolgend stukje af te schrijven, dat ik vond in ‘Im herzen von Asiën II’ door Sven Hedin, den bekenden Tibet-reiziger. Ofschoon voor de Zweden geschreven kunnen wij Nederlanders het evenzeer als tot ons gericht beschouwen en met trots onderschrijven:
‘Doch het beste van alles was, dat wij weder tehuis waren en het binnenland van Azië en Tibet voor een poos mochten vergeten. Hoe grooter een kring men om de aarde trekt, des te grooter wordt de liefde tot zijn land, vooral wanneer dit zoo rijk aan eer en roemvolle herinneringen is als het mijne. Wanneer alle goedgezinde landgenooten inzagen, dat zij trotsch behoorden te zijn op den hun in de wieg reeds ten deel gevallen eeretitel, n.l. op het feit, dat zij tot een volk behooren, welks geschiedenis grootendeels een geschiedenis van helden is, dan zou nimmer eenig gevaar van buiten onze vrijheid in gevaar kunnen brengen. Onze kracht neemt toe en onze positie is op het oogenblik oneindig veel beter dan zij vroeger in kritieke tijden is geweest. Maar de liefde tot ons land moet ons in hoofdzaak beschermen. Zij moet in school en huis worden ingeprent, in de kerken gepreekt en in de kazernen verheerlijkt worden; zij moet geheel ons volk doordringen, tot eendracht en kracht brengen en ieder leeren inzien, dat het vaderland staat boven alle andere aardsche belangen. Wanneer allen ditzelfde groote doel najagen, wanneer alle eigenbelang op den achtergrond treedt, dan mogen wij vol hoop een tijd van nieuwe grootheid binnen onze landpalen tegemoet zien.
Wanneer men zooals ik, vele landen gezien heeft en ondervonden, hoe andere menschen moeten leven, dan moet men zich gelukkig achten tot een volk te behooren dat zulk een gelukkig lot trof als het onze’. 's Gravenhage, 19 April 1908.
P. COOL.