uit, dat men moet vasthouden aan het feit, dat het principe van dit voorstel in de Kamer een meerderheid heeft verkregen, zoodat het nieuwe voorstel, dat uit de beraadslagingen der nieuwe parlementaire commissie zal voortkomen, zooveel moet geven als hetgeen dat reeds werd aangenomen ons doet verwachten, terwijl men tevens moet trachten de Walen geen aanstoot te doen nemen.
Wat Brussel aangaat, indien men verplicht zal zijn voor die stad iets toe te geven, dan moet dit ook werkelijk als een toegeving worden beschouwd; dan moet men zich niet tevreden stellen met het onderwijzen van enkele uren Nederl. per week, doch met iederen dag minstens een uur. Door de wet zou tevens moeten worden bepaald op welke gemeenten dit bijzonder regiem toepasselijk zou zijn.
Hij legt besluiten, in dien geest opgevat, neer. Deze geven aanleiding tot eenige bespreking wat de redactie betreft, en men besluit de voorgestelde motie in de namiddagzitting te bespreken.
Vervolgens worden de volgende leden in het Groepsbestuur aangesteld:
voor Aalst: mej. Van Driessche en de heer Hallaert; |
voor Antwerpen: de heer Van Cuyck; |
voor Brussel: de heer Kesler wordt behouden; |
voor Gent: de heer De Backer; |
voor Lokeren: de heeren Herbert en Liebrecht. |
Nadat artikel 5 van de Grondslagen gewijzigd wordt in den zin zooals in het Februari-nr. van Neerlandia aangeduid, sluit de heer De Mont de vergadering, na zijn dank te hebben betuigd aan het College van Burgemeester en Schepenen der stad Antwerpen voor het verleenen van 't Stadhuis, aan de pers en aan de dames die de vergadering hebben bijgewoond. Hij wijst op den invloed van de vrouw op de Vlaamsche Beweging en op de noodzakelijkheid om de instellingen van middelbaar onderwijs voor dames te vervlaamschen.
In de namiddagvergadering, te 3 uur geopend, wordt door den heer Meert meegedeeld, dat men, ondanks herhaalde pogingen, er tot nog toe niet in geslaagd is om een verbetering in het spoorwegverkeer tusschen Antwerpen en Gent te verkrijgen. Men moet de zaak echter niet laten rusten. De gemeenteraad van Gent moet men overhalen een motie in dien zin aan te nemen; hetzelfde zou ook te Antwerpen moeten gebeuren. Hij stelt de vraag of de Kamer van Koophandel in deze stad niet iets dergelijks zou kunnen doen, zooals te Gent reeds gebeurde. Tevens zouden stappen bij de betrokken senatoren en volksvertegenwoordigers moeten worden gedaan. Tak Lokeren heeft er eveneens belang bij daaraan mee te werken.
De heer De Mont doet opmerken, dat een verbetering van het spoorwegverkeer tusschen Antwerpen en Gent terzelfdertijd een verbetering van het verkeer tusschen Antwerpen, Brugge en Oostende beteekent. Daarom belooft de heer Lefèvre, namens Tak Oostende, dat deze een verzoek zal richten tot den gemeenteraad en de Kamer van Koophandel in die stad. Door den heer Thelen wordt gewezen op de slechte verbindingen die 's avonds tusschen Antwerpen en Brussel bestaan.
De heer Haegeman bepleit de stichting van een algemeen studentenverbond. In alle scholen, athenaeums, conservatoriums, muziekscholen, teekenacademies en teekenscholen, zeevaartscholen, enz. enz. zouden Vlaamsche vereenigingen moeten tot stand komen. De heer De Mont, na herinnerd te hebben wat door Rodenbach en hem zelf voor acht en twintig jaar beproefd werd, meent dat de Studentenafdeelingen te Antwerpen en te Gent, evenals het dagelijksch bestuur en de Takken van het A.N.V., die taak op zich zouden kunnen nemen, waaraan de heer Meert toevoegt, dat de bestaande kringen uit leerlingen van het Middelbaar Onderwijs samengesteld zich als Afdeeling ‘Jong Vlaanderen’ bij het Verbond aansloten. De Studentenafdeeling welke te Gent werd opgericht zal een Nederl. wetenschappelijke bibliotheek vormen.
Nadat de heer volksvertegenwoordiger Franck is binnengetreden wordt de bespreking van het W.C. hernomen. Hij onderzoekt den toestand, waarin men zich thans bevindt. De Kamer heeft een principe aangenomen, waarbij een reeks verklarende bepalingen behooren; er werd dus besloten dat de getuigschriften door de vrije onderwijsinstellingen afgeleverd dezelfde bepalingen wat het gebruik en de kennis van het Nederl. betreft, zouden inhouden als die welke door de wet van 1883 voor de staatsscholen geëischt worden. Doch dit werd slechts in eerste stemming aangenomen. De benoemde commissie, die de zaak moet onderzoeken is samengesteld uit Vlaamsche en Waalsche afgevaardigden. Men is daar weer met het grondwettelijk bezwaar voor den dag gekomen, en men heeft getracht den gewenschten vorm te vinden. Wat de studie van de moedertaal aangaat kunnen dezelfde rechten gelden voor het Nederl. in Vlaanderen als voor het Fransch in 't Waalsche deel van het land. Ten einde de wet sympathiek te maken heeft men gemeend, dat er ook aan de studie van de moderne talen moest worden gedacht, zoodat als eerste verplichte taal de moedertaal zou worden gekozen en als tweede een moderne taal, die dagelijks gebruikt wordt, waarin men zou moeten bewijzen een practische kennis te bezitten; aldus oefende men geen taaldwang uit en liet men den Walen de keus vrij tusschen Nederl., Duitsch en Engelsch. In Vlaanderen zou die keus natuurlijk steeds op het Fransch vallen. De heer Franck geeft dan uitleggingen over het examen dat zou moeten worden afgelegd om ter Hoogeschool te worden toegelaten. Daarvan zouden vrijgesteld zijn degenen welke de wet van 1883 hebben nageleefd. Een hoofdzaak bij dat examen zou de samenstelling van de jury zijn; deze zou noch samengesteld zijn uit hoogleeraars noch uit leeraars van de vrije Colleges, maar de staat zou twee leden aanduiden, het college waaruit de leerling komt eveneens en een onpartijdige voorzitter zou het vijfde lid zijn. Er zal in het begin wel wat
door de vingers worden gezien, maar in het algemeen heeft de heer Franck vertrouwen in de onpartijdigheid van de leeraars. Wat Brussel betreft moet rekening worden gehouden met den daar bestaanden toestand. Daar het hier een wet geldt, die voor den burgerstand geldt, moet men een overgangsregiem invoeren tot de kennis van het Nederl. zich in dien stand meer heeft uitgebreid, maar in afwachting de studie van vier uur Nederl. per week kunnen opleggen. Wij zullen het ideaal niet bereiken, wij moeten nemen wat wij kunnen krijgen en niet zeggen: liever geen wet dan een slechte wet. Nadat hij het voorstel Mabille afgekeurd heeft, deelt hij mede, dat in parlementaire kringen de meening bestaat dat men, sedert de invoering van het algemeen kiesrecht, te zwak tegenover de Vlamingen is geworden en er bestaat nu een streven om de Walen tegen hen in 't harnas te jagen.
De heer Van de Perre is het in groote trekken eens met den heer Franck, ook met de voorgestelde samenstelling van de jury. Het doet hem pijn, dat Brussel moet worden prijs gegeven, maar hij begrijpt den toestand. Alleen vraagt hij of 't niet mogelijk zou zijn daar een ander regiem in te voeren. Na enkele opmerkingen wordt de volgende motie aangenomen:
De algemeene vergadering van het A.N.V., overtuigd dat alleen een wetsbepaling welke de voorschriften van de wet van 1883 op het M.O. volledig toepasselijk maakt op de vrije gestichten van M.O. billijk is en bijgevolg van aard om voldoening te geven aan de rechtvaardige eischen van de Vlaamsche bevolking,
drukt den wensch uit, dat de Kamer getrouw blijve aan het principe, dat reeds bij een vroegere stemming werd aangenomen en zich verzette tegen de aanneming van elk voorstel, dat evenals het door den heer Mabille voorgelegde miskenning of inkrimping van het reeds gestemde tot gevolg zou hebben,
vraagt dat het wetsvoorstel zoo spoedig mogelijk