Afrikaansch en Hollandsch.
Verleden maand hield te Kaapstad de Afrikaanse Taal Vereniging een vergadering, waar ook dr. Brill, de oud-Nederlander uit Bloemfontein, de man van het Grey College, sprak. Hij brak er een lans voor het Afrikaansch, noemde het een zuivere taal, een taal waarin men de hoogste gevoelens der ziel kan uitdrukken; als er maar het letterkundige genie komt, die het doet. Dat er na de groote gebeurtenissen van den oorlog in het Afrikaansch geen letterkundige werken waren ontstaan, verwonderde dr. Brill wel (als wij 't verslag van Ons Land goed begrijpen). Moge - zoo besloot de spreker - Zuid-Afrika spoedig den man voortbrengen, die een Afrikaansche letterkunde zal scheppen.
Na de verheerlijking van het Afrikaansch door een Nederlander kwam een aftakeling van het Nederlandsch (althans voor Zuid-Afrika) door een Afrikaander, den heer H.J. Hofmeyr. Hij wees er op - zegt Ons Land - dat de Afrikaander geen Nederlandsch kan spreken. Vooral is de grammatica van het Nederlandsch moeilijk. De taal voor Zuid-Afrika is het Afrikaansch en niet Nederlandsch. Bij het spreken van Hoog-Hollandsch blijven de Afrikaanders maar koud. In het woordenboek van prof. Viljoen en Elffers komen uitdrukkingen voor als: een vreemde eend in de bijt; een dwaas in folio; hij is in zijn knolletuin, enz. Dat zijn vreemde uitdrukkingen, die niets met onze omgeving te maken hebben en niet begrepen worden. Aldus de heer Hofmeyr.
We zouden willen vragen: Zouden er uit een Engelsch woordenboek niet ten minste evenveel ‘vreemde uitdrukkingen’ te halen zijn, die niets met de omgeving der Afrikaanders te maken hebben, en is dat voor de Afrikaanders in het algemeen een beletsel om zich op het Engelsch toe te leggen en het met warmte te spreken? Het Hollandsch is de Afrikaanders, enkelen uitgezonderd, een taal die ze koud laat, omdat zij die niet voldoende leeren.
Maar, zeker, het Afrikaansch is de taal van den Afrikaander. En al wat de kennis en het gebruik van het Afrikaansch in Zuid-Afrika bevordert, moet ons Nederlanders welkom wezen. Wij wenschen daarom de pogingen, die men te Pretoria aanwendt om een Afrikaans-Hollandse Tijdskrif op te richten, welslagen.
Dr. H.C. Muller heeft in het Handelsblad die uiting van ‘taalparticularisme’, van ‘taalverbrokkeling, taalafzondering, versnippering van krachten’ afgekeurd, en het belang ‘van eenheid der Nederlandsche schrijftaal’ bepleit. Daar valt, wij erkennen het, veel voor te zeggen, en dr. Muller zou onder ontwikkelde Afrikaanders, vooral in de Kaapkolonie, er menigeen vinden, die het met hem eens is. Maar mannen van erkende bekwaamheid, ook oud-Nederlanders, in Zuid-Afrika steunen de beweging voor het Afrikaansch als het beste, ja het eenige middel om het Engelsch het hoofd te bieden.
Zoo kome er dan spoedig een Afrikaans-Hollands Tijdskrif en het worde wat de oprichters er van maken willen, een degelijk tijdschrift, met bijdragen over allerlei bevattelijke wetenschap, over kunst en letteren, zoodat de Afrikaander die wat meer verlangt te lezen dan zijn krant niet altijd tot Engelsche ‘monthly's’ en ‘reviews’ zijn toevlucht hoeft te nemen, - Nederlandsche tijdschriften lezen er weinigen.
Evenwel, kon er in Zuid-Afrika niet een dergelijk tijdschrift in het vereenvoudigde Hollandsch naast komen? Kon de Kaapkolonie, waarin zooveel mannen zijn, die vooral den band met de beschaving van het moederland hunner taal willen aanhouden, niet daarvoor zorgen? Schrijvers zou men er allicht evenveel voor vinden als waarop de mannen van het Afrikaansche tijdschrift rekenen. En waarom zou men, zoo noodig, niet ook - gelijk de Wetenschappelijke Bladen hier te lande doen - uit de vele Nederlandsche tijdschriften bij geval eens een artikel overnemen?
Verschenen er in Zuid-Afrika dan twee tijdschriften, een Afrikaansch en een Hollandsch, dan zouden twee belangen gediend zijn, of eigenlijk één: het belang van het Hollandsch en van het Afrikaansch, een harer spruiten, d.w.z. het belang van de algemeene Nederlandsche taal.