Hebben wij in deze eigenaardigheid, waarmee volstrekt niet de Vlamingen alleen behept zijn, doch die wij bij heel het Belgische volk aantreffen, een overblijfsel te zien van het door heel de geschiedenis van dit volk gaande particularistisch gevoel? Het komt er niet op aan naar de oorzaken te zoeken, doch van grooter gewicht is het het feit vast te stellen. En men zal niet ontkennen dat elke Vlaming zich geroepen acht om als officier in het Vlaamsche leger op te treden en dat op die wijze dit leger bestaat uit heel veel officieren, uit bitter weinig soldaten. Ieder wil bevelen uitdeelen, hij weze er al of niet bekwaam toe, en wanneer men voor den vijand staat dan kibbelt men, omdat die bevelen elkander zeer dikwijls tegenspreken. Ieder wil aan het hoofd staan, maar in de rangen blijven dat kunnen slechts weinigen.
En dan die andere reden van verzwakking, n.l. de vitzucht die ons volk eigen is, en waardoor het zoo vaak belet wordt zich op een voldoende hoogte te plaatsen om een zaak in heel haar omvang te overzien; waardoor het bewogen wordt om alleen een kant, dikwijls een zeer kleinen kant van die zaak te beschouwen en om zoo een onderdeel het geheel uit het oog verliest! Een flink Vlaamsch weekblad van Antwerpen, Ons Recht, had het nog niet lang geleden over ‘den geest van vitterij van onze Vlaamsche stamgenooten’, over het ‘vitten en kibbelen’, dat ‘echt Vlaamsche deugden’ zijn.
Het is ongelukkig maar al te waar! Waar een gezonde, levensvolle, krachtige kritiek, - noodzakelijk bij elk ernstig streven, bij iedere flinke levensopvatting, - bij machte is om een zaak te bevordren, daar houdt een schrale vitterij elke rustige en normale ontwikkeling van een organisme tegen. En dit helaas is in ons Vlaamsch leger al te dikwijls het geval!
Willen wij in de toekomst niet zooals in het verleden een groot gedeelte van de kracht, die anders zoo vruchtbarend zou kunnen zijn, noodeloos verkwisten, dan moet getracht worden tucht en eenheid te doen heerschen waar nu ordeloosheid en verdeeldheid bestaan, dan moet men leeren gehoorzamen. En wanneer zoo iets door het stichten van een verbond van Vlaamsche maatschappijen kan worden bereikt, dan is reeds heel veel gewonnen. Al te dikwijls hebben wij tot nog toe gezien hoe in een zelfde kwestie verschillende Vlaamsche groepeeringen ook een geheel verschillende tactiek aannamen, het duidelijkste bewijs van oneenigheid gevend, zoodat onze vijanden steeds konden wijzen op onze verdeeldheid en daaruit dan ook hun voordeel wisten te halen.
Maar opdat zoo een groepeering van de Vlaamsche strijdkrachten leefbaar zij, is het noodwendig, dat zij zich niet bepale tot enkele steden, die dan weer onafhankelijk van elkander in den strijd zullen gaan, doch dat dit Verbond zich uitstrekke tot heel het Vlaamsche land; is het noodwendig dat alle Vlaamschgezinde vereenigingen, welke ook haar politieke kleur zij, tot dit Verbond toetreden.
En men moet verder gaan: een hoogere raad, samengesteld uit de vertegenwoordigers van de verschillende plaatselijke Verbonden, - een raad, die een bestendig bestaan zou hebben, - zou, telkens wanneer een vraagstuk aan de orde van den dag is, dit moeten onderzoeken, de gedragslijn moeten vaststellen, die er in moet worden aangenomen, het ordewoord moeten geven waarnaar ieder zou moeten luisteren; zoo een raad zou dan de leidende kracht van de Vlaamsche beweging worden, de stuwkracht, die alleen bij machte zal zijn om deze beweging tot haar eind-zegepraal te voeren.
Stellig, er rijzen in de practijk groote moeilijkheden op: aangenomen zelfs, dat men eens alle vitterij, alle bedilzucht, alle gebrek aan tucht ter zijde zou kunnen schuiven, dan mag men toch de vraag stellen of in sommige gevallen het politiek belang niet alle samenwerking, alle optreden, alle pogingen van zoo een Verbond zal onmogelijk maken. En daarmede is waarschijnlijk wel de vinger op de zwakke zijde van een dergelijk Verbond gelegd. Hoe wenschelijk en hoe noodzakelijk het ook is, dat in onzen strijd het nationaal belang den voorrang heeft op alle andere beschouwingen, toch moet men afrekenen met den bestaanden toestand, die meebrengt, dat in den Vlaming al te dikwijls het politiek gevoel sterker klopt dan het nationaal gevoel.
Met den huidigen staat van zaken moet men zich dan ook niet verwonderen, indien het ontworpen plan niet dadelijk den gewenschten uitslag heeft, en dat de stichting van die verschillende Verbonden niet onmiddellijk overal met goed gevolg zal worden bekroond. Het komt er echter op aan zich niet te laten ontmoedigen. Gaat het een eersten keer niet, men beproeve het later nogmaals. Want langzamerhand zal men gaan inzien, dat, wil men tot iets geraken, een samenwerking van alle Vlaamsche krachten een niet te ontkomen noodwendigheid zal worden.
En daarom wezen hier de pogingen, die nu worden aangewend met hartelijke sympathie begroet! Zijn eerst de plaatselijke Verbonden op stevige basis gevestigd, worden die eerst door breed-denkende en vèrziende menschen geleid, dan zal ook het groote Verbond met zijn bestendigen strijdraad weldra verwezenlijkt zijn!