In het belang van den Nederlandschen Uitvoer-Handel.
Er is in Neerlandia al eenige malen de wenschelijkheid besproken van één ambtenaar, belast met de inspectie van consulaten, van iemand met dezelfde bevoegdheden en taak als de Amerikaansche ‘Consuls-General at large’.
Niet alleen zou zulk een inspecteur de geschiktheid van de tegenwoordige consulaire ambtenaren van nabij kunnen beoordeelen, doch hij zou ook over die landen, waarmede onze betrekkingen weinig te beteekenen hebben en voor veel uitbereiding vatbaar zijn, nauwkeurige gegevens kunnen verzamelen en zeer belangrijk kunnen bijdragen tot het uitbreiden van onze handelsbetrekkingen met het buitenland.
Het is den in het buitenland gevestigde Ned. handelslieden algemeen bekend, dat onze consulaire dienst met uitzondering van de weinige punten, waar beroepsconsuls zijn gevestigd, nu niet bijster veel te beteekenen heeft. De meeste honoraire consuls zijn vreemdelingen en hoewel de zaken soms aan hoogst bekwame handen zijn toevertrouwd, geloof ik niet te veel te zeggen als ik beweer, dat zulke gevallen tot de uitzonderingen behooren. Dat het wel eenigermate voor de hand ligt, kan ïeder begrijpen. De honoraire consuls krijgen voor zooverre bekend niet eens eene toelage voor bureaukosten, representatie enz. en moeten dus bepaald personen zijn, die vermogen bezitten en om der wille van de waardigheid zich allerlei uitgaven getroosten, zoo zij tenminste geen Nederlander zijn en het uit vaderlandsliefde doen.
Onder deze omstandigheden zal er dan ook meestal weinig lust bestaan om uitgebreide verslagen te schrijven, inlichtingen in te winnen enz.
De lijdende partij is in zulke gevallen de Ned. uitvoerhandel.
Het is niet zeer waarschijnlijk, dat in dien toestand voorloopig verandering gebracht wordt, daar op de begrooting eene betrekkelijk zeer geringe som voor onkosten door consulaire diensten veroorzaakt is uitgetrokken.
Dat het voor de Ned. handel en industrie van het grootste gewicht is zich een deel van den exporthandel te verzekeren en zich niet de loef te laten afsteken door andere naties, behoeft geen betoog. Waarom zouden dan niet eenige der meest bekende handelaren en fabrikanten de handen ineen slaan en voor eigen rekening een bekwaam man uitzenden met handelservaring en talenkennis, iemand door verblijf in het buitenland geschikt om in hun belang gegevens te verzamelen in verschillende landen om zoodoende den weg te banen voor vertegenwoordigers van Ned. huizen.
Zoo de kosten aan het uitzenden van zoo iemand verbonden door velen gezamenlijk gedragen worden, zullen daartoe huizen medewerken, die onmogelijk voor eigen rekening iemand kunnen uitzenden en toch gaarne betrouwbare inlichtingen wenschen.
Het moet niet de bedoeling zijn, dat zulk een vertegenwoordiger onmiddellijk optreedt als vertegenwoordiger van Ned. huizen. Hij moet in de gelegenheid gesteld worden toestanden te bestudeeren, aan hem gerichte verzoeken om inlichtingen te behandelen, verslagen van consuls van andere landen na te gaan en uitvoerig verslag uit te brengen aan de personen, die hem uitzenden.
Deze weg wordt door Duitsche exporthuizen en fabrieken zeer vaak ingeslagen en heeft er zeer toe bijgedragen om den Duitschen handel in alle streken der wereld voet te doen krijgen.
Nog onlangs vertoefde, naar mij van welingelichte zijde wordt medegedeeld, in Mexico gedurende geruimen tijd iemand, uitgezonden door de Wiener Handelskamer met eene opdracht geheel en al in den geest van het hierboven aangegevene.
Ik ben er zeker van, dat Vertegenwoordigers van het A.N.V. met alle bereidwilligheid zulk een vertegenwoordiger van den Ned. handel met hun ervaring en raad zullen bijstaan.
Gaarne zou ik in de kolommen van Neerlandia de meening van verschillende zijden over bovenstaande willen vernemen.
Misschien wil de vereeniging ‘Het Buitenland’ er ook wel eens een en ander over zeggen.
J. TEN NAPEL,
Mexico D.F., Maart 1908.
Vert. A.N.V.